Er zijn aanwijzingen dat de beroemde schilder Rembrandt twee spiegels gebruikte bij het schilderen van zelfportretten. Op die manier projecteerde hij zijn gezicht op het canvas om het vervolgens te kunnen overtrekken. De Engelse kunstenaar Francis O’Neill, die tien jaar lang experimenteerde met spiegels, presenteert deze theorie in een vakblad over optica.


In een woensdag gepubliceerd artikel in de Journal of Optics (gratis) doet O’Neill uit de doeken hoe hij denkt dat Rembrandt te werk ging. Die zou af en toe een vlakke en een holle spiegel hebben gebruikt om zijn beeltenis haarscherp op het doek te krijgen.


Valsspelen

Door deze projectie over te trekken zou de kunstenaar een hogere precisie hebben bereikt. Dit wordt in de kunstwereld gezien als valsspelen. De meest kunsthistorici geloven overigens dat Rembrandt al zijn werken uit de vrije hand heeft geschilderd.

De Engelse schilder O’Neill heeft zo’n tien jaar geëxperimenteerd met verschillende opstellingen van spiegels. Hij ontdekte dat wanneer hij het licht een zigzagpatroon laat afleggen, er een scherp beeld (op zijn kop) op het scherm verschijnt, dat hij goed kon overtrekken. Een voorwaarde was dat een van de twee spiegels hol was.


'Geen spiegels'

De Delftse hoogleraar Kunstgeschiedenis en Architectuurgeschiedenis Joris Dik laat desgevraagd weten niet veel te zien in de theorie van O’Neill. ‘Er is behoorlijk wat geschreven over de manier van werken van schilders uit de tijd en daarin is niets te vinden over spiegels. Ook op de vele tekeningen die destijds van ateliers werden gemaakt, zijn geen spiegels te zien.’

Een argument van O’Neill focust op de zelfportretten waarop Rembrandt lachend staat. Als hij alleen één vlakke spiegel had gebruikt, had hij zichzelf steeds lachend moeten aankijken. ‘Dat lijkt me erg vermoeiend’, zegt O’Neill in de The New York Times. Met een projectie kon Rembrandt zijn eigen gezicht simpelweg overtrekken zonder zijn blik te hoeven verplaatsen.

‘Rembrandt had waarschijnlijk een soort fotografisch geheugen; die kon echt wel een beeld een tijdje in zijn hoofd houden’, werpt Dik tegen. ‘O’Neill is vast goed met optica, maar hier onderschat hij echt het ambacht van kunstschilder.’


Niet de eerste

Francis O’Neill in beeld. Boven in een vlakke spiegel,
onder omgekeerd geprojecteerd op een koperen plaat.

O’Neill is overigens niet de eerste die komt met het idee van de spiegels. In 2001 publiceerden de bekende Engelse schilder David Hockney en de hoogleraar Optica Charles Falco een boek waarin ze beweerden dat verschillende meesterschilders in het geheim spiegels en lenzen gebruikten om extreem realistische schilderijen te maken. Dit leverde pittige discussies op onder wetenschappers en kunsthistorici.

Hoogleraar Dik gelooft wel dat schilders uit de zeventiende eeuw af en toe hulpmiddelen gebruikten. Zo heeft Vermeer in Delft zeer waarschijnlijk Antoni van Leeuwenhoek persoonlijk gekend, de uitvinder van de microscoop. ‘Vermeer staat erom bekend dat hij meesterlijk omgaat met scherptediepte in zijn werk. Dat is een concept dat je alleen kunt begrijpen als je wel eens door een eenvoudige camera hebt gekeken’, aldus Dik.

Diagram en foto O'Neill: O'Neill et al., Journal of Optics 2016.