column

Na een carrière in een technisch of ander exact ­beroep ­overstappen naar het onderwijs: dat zouden meer ingenieurs moeten overwegen, stelt columnist Felienne Hermans. 
 

‘Werk jij nou nog steeds op die school?’ Ik zal niet zeggen dat het me iedere week wordt gevraagd, maar een keer per maand toch zeker. Na zes schooljaren onafgebroken een dag in de week op een middelbare school te hebben gewerkt, is het toch wel een keer mooi geweest? Ter vergelijking: mensen vragen mij zelden of ik ‘nog op de universiteit’ werk of ‘nog met meneer Hermans’ ben getrouwd. Dergelijke vragen zijn namelijk niet waardevrij. Ze bevatten een ondertoon die suggereert dat je er misschien beter mee zou kunnen stoppen.

Geef de vragenstellers ook eens ongelijk. Werken op een school, naast een drukke andere baan, waarom zou je dat nou doen? De twee bekende stereotypen komen altijd langs. Het onderwijs betaalt niet goed en als docent draai je simpelweg ieder jaar hetzelfde powerpointje af. Maar klopt dat beeld eigenlijk wel? 

De hoogste schaal op school (LD) is vergelijkbaar met mijn salaris als hoogleraar. En over die powerpointjes: bestaat juist kantoorwerk niet uit ieder jaar dezelfde spreadsheetjes invullen en heisessies afdraaien? Bovendien is het niet ieder jaar hetzelfde, want jij bent niet ieder jaar dezelfde. Martin Bootsma schreef onlangs een mooie blog over hoe het beroep van leraar je ieder schooljaar weer de kans geeft om opnieuw te beginnen. Alle foute uitleg die je hebt gegeven, de ongewenste patronen die erin slijten met leerlingen, iedere augustus heb je de kans om weer helemaal vers te beginnen en jezelf weer te ontpoppen tot een betere leraar. En natuurlijk zijn je leerlingen ook altijd anders, met hun eigen wensen en ideeën, en verandert de wereld om ons heen. 

Dit is dan meteen een van mijn antwoorden op de vraag waarom ik ‘nog’ op die school werk. Ik merk dat ik, zoals een toegewijde krachtsporter die steeds meer ­kilo’s kan bankdrukken, ieder jaar weer een betere docent word. Maar er zijn nog meer antwoorden. Mijn antwoord voor de bühne is dat op een school werken mij goede inzichten geeft voor mijn wetenschappelijke werk over leren programmeren en dat mijn rol als parttime docent me geloofwaardigheid geeft bij de docenten die ik opleid en met wie ik samenwerk. En die dingen zijn waar. 

Maar het eerlijker antwoord is dat ik me op school nuttig voel zoals dat op andere plekken niet wil lukken. 

Ondanks de zeker aanwezige administratieve druk, voelt het merendeel van de minuten op een school goed. Iedere minuut dat je iets aan leerlingen uitlegt, of ze zelfstandig aan het werk zet, ben je bezig op een effectieve manier kennis in de wereld te brengen. Dat kan ik niet zeggen van, laten we zeggen, maandelijks met 25 hoogleraren besluiten bediscussiëren die allang door het faculteitsbestuur zijn genomen of derdejaarsstudenten, die geen enkele merkbare interesse hebben in onderzoek (omdat ze programmeur willen worden), door een weten­schappelijke scriptie heentrekken. 

Mensen die, zoals ik in mijn andere baan, soms om zich heen kijken en denken ‘Is dit nu het nuttigste wat ik kan doen?’, raad ik aan om eens te onderzoeken of (parttime) werken op een school uitkomst kan bieden. Met het huidige lerarentekort is de kans aanwezig dat als jij je bij een school meldt, dat ervoor zorgt dat er op die school meer uren natuurkunde of wiskunde kunnen worden geroosterd. Als dat geen winst is. 


Tekst: Felienne Hermans, als hoogleraar computer ­science education verbonden aan de Vrije Universiteit in Amsterdam
Foto Erik van  Woud

Vond je dit een interessant artikel, abonneer je dan gratis op onze wekelijkse nieuwsbrief.