De 17de-eeuwse schilder en uitvinder Jan van der Heyden veranderde het aangezicht van de hoofdstad. Een tentoonstelling in het Stadsarchief Amsterdam laat zien dat hij ook nu nog een voorbeeld is voor ingenieurs. 

Op een mooie Pinksterdag in 1690 toonde het voorjaar zich in de hoofdstad op z’n fraaist. Het was 14 mei, de zon scheen volop en Amsterdammers die niet in de kerk zaten, waren eropuit gegaan om ten volle van het weer te genieten. Het duurde dan ook lang voor de melding over een brandend schip van de VOC op de werf Oostenburg aan de oostkant van de stad bij de brandweer was door­gekomen.

Wat viel er toen nog te redden aan de Zuid Beveland? Bluslieden wisten dat er aan een brandend schip weinig eer te behalen was. Blussen op het water was uitzonderlijk lastig – hoe paradoxaal dat ook klinkt. 

De hulpdiensten die als eerste ter plekke waren, richtten zich daarom op wat ze bij huizenbranden ook steevast deden: proberen naastgelegen goed te redden. In dit geval was dat de Spierdijk, een tweede VOC-schip, dat ze weg van de brandhaard duwden. Beide schepen lagen vermoedelijk bij de werf voor een opknapbeurt; de kans dat er kostbare handelswaar aan boord was, is klein. 
 

Jan van der Heyden
De tentoonstelling Amsterdam in vuur en vlam. De uitvindingen van Jan van der Heyden (1637-1712), met talrijke originele prenten en zelfs een brandspuit uit circa 1700, is tot 6 augustus 2023 te zien in de expositiezaal van het Stadsarchief Amsterdam. Zondag 16 april houdt het Stadsarchief open dag ter gelegenheid van het 175-jarig bestaan, met lezingen over onder meer Jan van de Heyden. Entree is gratis.


Blussen ging emmer voor emmer

Na enige tijd werden van lieverlede alsnog brandspuiten aangevoerd. Het ging om een nieuw type spuit dat het bluswerk drastisch had veranderd. Niet langer hoefde bluswater emmertje voor emmertje te worden aan­gesleept. Voortaan beschikten de brandweerlieden over een brandslang die was verbonden aan een pomp en waaruit een continue waterstraal kon worden gespoten.

Het duurde niet lang eer de brandhaard was gedoofd. De Zuid Beveland had weliswaar schade geleden, maar de romp was gespaard gebleven. Ze was te redden. 


Wie was Jan van der Heyden?

Op de Spierdijk, het tweede, bijtijds in veiligheid gebrachte schip, had tijdens de brand de commandant van de Amsterdamse brandweer plaatsgenomen. Deze Jan van der Heyden, oorspronkelijk schilder, had als altijd bij het uitrukken zijn teken­materiaal meegenomen om een nauwkeurige situatieschets te kunnen tekenen.

Behalve kunstenaar en commandant was Van der Heyden ook uitvinder. De brandspuit die ook hier op Oostenburg weer het verschil had gemaakt, was aan zijn brein ontsproten. 

Een gedenksteen en een authentieke straatlantaarn sieren de gevel van het voormalige woonhuis van Jan van der Heyden in de Amsterdamse Koestraat. Foto: De Ingenieur

Van der Heyden, geboren in Gorinchem in 1637, was op z’n negende met ouders, broer en zus in Amsterdam beland. Zijn eerste werkervaring deed hij op in de spiegel­makerij van zijn broer, maar toen hij 1661 in ondertrouw ging, gaf hij als beroep ‘schilder’ op. Uit de jaren daarna is een reeks tekeningen en schilderijen van hem bekend. Waar hij aanvankelijk vooral stillevens maakte, legde hij zich steeds meer toe op ragfijne stadsgezichten, met name van zijn eigen woonplaats. Hij verwierf er grote roem mee.


Veelzijdig, inventief en ongrijpbaar

Zijn veelzijdigheid maakt Van der Heyden ongrijpbaar, zegt Erik Schmitz, conservator van het Stadsarchief in Amsterdam en samensteller van de tentoonstelling Amsterdam in vuur in vlam, over Jan van der Heyden. Schilderen was een mooi beroep, maar ook onzeker. Hij heeft mogelijk gezocht naar een stabielere bron van inkomsten, zegt Schmitz. 

Van der Heyden had het economische tij daarbij mee. ‘In de tweede helft van de zeventiende eeuw ging het Amster­dam nog voor de wind. Men dacht: wat kunnen we verder nog allemaal verbeteren? Creatieve, ondernemende geesten kregen de ruimte om uitvindingen te doen die ze vervolgens konden verkopen, want er was geld genoeg. Het aantal octrooiaanvragen lag hoog. Men ging denken als een ingenieur, met behoud van de handelsgeest.’


Gefascineerd door het verplaatsen van water

Met zijn broer Nicolaas richtte Jan van der Heyden zijn inventiviteit op het water. ‘Er zijn van hem veel plannen, werknotities en tekeningen overgeleverd, maar geen dagboeken of andere persoonlijke documenten’, zegt Schmitz, ‘dus wat hem bewoog weten we niet. We weten dat brand een groot probleem was in de stad en de blusmiddelen die er waren, voldeden niet. We weten ook dat men in die tijd gefascineerd raakte door het verplaatsen van water.

In de zeventiende eeuw werden steeds meer polders aangelegd. Molens werden groter en ook Van der Heyden onderzocht de werking van schoepen om water weg te krijgen.’ 

Maar we moeten ons hierbij realiseren dat een creatieve uitbarsting ook een prozaïsche oorsprong kan hebben, zegt Schmitz. ‘Een uitvinding begint vaak als iets heel anders. Misschien stapte Van der Heyde voor z’n huis wel in een plas en dacht hij toen: waarom staat dat water daar?’


Dicht bij de brandhaard

De brandspuit, toen verbonden met een handpomp, moet al in de klassieke oudheid hebben bestaan, maar met de terugval van de beschaving was die volledig verdwenen. Halverwege de zeventiende eeuw vonden drie Amsterdammers een nieuwe brandspuit uit: feitelijk een grote bak water met een handpomp en een spuitstuk.

Dat leverde een mooie, zij het onderbroken straal op, maar de bak moest dicht bij de brandhaard worden geplaatst, wat gevaar opleverde voor de brandweerlieden.

Bovendien moest de bak voortdurend worden bijgevuld. Was er geen gracht in de buurt, dan waren er veel mensen nodig om in een lange ketting volle emmers aan elkaar door te geven. ‘Emmers belandden in alle hectiek vaak in de gracht. Dan was men dagen later nog bezig die weer op te vissen’, zegt Schmitz. 

Waterpompen op de kade van een gracht. Collectie Stadsarchief Amsterdam.


Brandslang en drukvat

De Van der Heydens – uit documenten blijkt dat Jan duidelijk de leiding had – introduceerden niet alleen een zuigpomp die het mogelijk maakte water rechtstreeks uit de gracht op te pompen, maar combineerde die met een andere, nieuwe vinding die tot op de dag van vandaag wordt gebruikt: de brandslang.

Nadat ze het geheel van een extra drukvat hadden voorzien, kon de brandspuit een continue, stevige straal produceren – wat de broers een patent opleverde. Door het apparaat op houten wielen te plaatsen, kon het snel overal ter plaatse zijn. 

Aanvankelijk, vanaf begin jaren 1670, mocht Van der Heyden zijn pomp slechts inzetten om de oude brandspuiten van water te voorzien. ‘Een opmerkelijke tussen­fase’, zegt Schmitz. ‘Maar niet lang erna stonden de brandspuiten van Van der Heyden op diverse plekken in de stad opgesteld en vanaf 1682 was hij zelfs hoofd van de brandweer. Toen konden alle oude brandspuiten er definitief uit.’


Stadsverlichting

In de tussentijd was het aangezien van de stad ook op een andere manier veranderd – door Van der Heydens toedoen. Eind jaren 1660 presenteerde hij aan het stadsbestuur zijn eerste plan voor stadsverlichting. Tot die tijd was het op de meeste plekken na zonsondergang donker in de stad.

Van der Heyden zag in dat olielantaarns het beste zouden werken en het helderste licht gaven. Hij ontwierp behalve de lantaarn ook de bijbehorende lantaarnpaal, berekende nauwgezet hoe groot het olie­reservoir moest zijn en wat voor olie geschikt was (een mengsel van lijnzaad- en raapolie).

Ook berekende hij hoe ver de lichtbundel zou reiken en wat derhalve de afstand tussen twee lantaarns moest zijn, hoe lang de lantaarns op welke dag precies moesten branden en hoeveel lantaarnopstekers daarvoor nodig waren. ‘Zo kon hij een uitgewerkt businessplan aan het stadsbestuur presenteren’, zegt Schmitz, ‘inclusief bijbehorend prijskaartje’. 


Uitzonderlijk analytisch talent

‘Uitvinders of ingenieurs denken al gauw: is er een probleem? Dan bedenk ik daar wel even een oplossing voor. Maar Van der ­Heyden beschikte over uitzonderlijk analytisch talent. Hij zag in dat een probleem vaak uit meerdere deelproblemen bestaat en hij loste die allemaal op voor hij zijn uitvinding presenteerde’, zegt Schmitz.

Het stadsbestuur ging akkoord en al snel stonden er achttienhonderd lantaarns verspreid over de stad, later uitgebreid met nog eens vierhonderd. ‘Kunstlicht maakte de stad veiliger, maar stond ook voor welvaart. Andere steden kenden alleen straatverlichting bij de residentie, maar in Amsterdam stonden overal lantaarns: aan de dure grachten, maar ook in arme achteraf­straatjes.’


Doorzetter

Van der Heyden verkocht z’n lantaarns ook aan andere steden in Nederland en elders in Europa. Datzelfde geldt voor zijn brandspuit: die verkocht hij eerst aan andere Nederlandse steden, maar vervolgens kreeg zijn cliùntele een steeds internationaler karakter. 

Volgens Schmitz kan Van der Heyden nog altijd als voorbeeld dienen. ‘Aandacht voor detail, analytisch vermogen, een geconcentreerde manier van werken, doorzetten in het besef dat een vinding altijd nóg beter kan: zulke eigenschappen zijn nog steeds van onmisbare waarde.’

In de huidige tijd is het makkelijk om luidkeels te roepen wat er allemaal niet deugt. ‘Van der Heyden deed dat niet. Hij dacht: kan ik zelf misschien wat doen om het beter te maken? En vervolgens deed hij dat. Ook al moest hij ervoor met de poten in de modder staan.’

 

Catalogus
WBooks geeft ter gelegenheid van de tentoonstelling een rijk geïllustreerd boek uit met prenten uit Jan van der Heydens oorspronkelijke brandspuitenboek, voorzien van een uitgebreide inleiding en toelichtingen. 
Amsterdam in vuur en vlam. Het brandspuitenboek van Jan van der Heyden (1637-1712)
Jan de Klerk en Erik Schmitz | 80 Blz. | € 19,95 


Beeld boven: Dwarsdoorsnede van een brandend huis met de oude brandspuiten en nieuwe slangbrandspuiten in de praktijk, ca. 1690. Stadsarchief Amsterdam,