
Informatica is politiek
Of we het nu willen of niet, maar informatica heeft alles met politiek te maken, schrijft columnist Felienne Hermans.
In stukken die ik schrijf en lezingen die ik geef, kom ik steeds weer terug op de combinatie van informatica en politiek. Je kunt de software die wij maken, en de bijbehorende keuzen, niet los zien van de impact die de software zal hebben.
Dat zien we ook weer bij recent onderzoek van onder andere Abeba Birhane, docent aan het Trinity College in Dublin, dat recent in het wetenschappelijke blad Nature verscheen. Birhane onderzocht veertigduizend papers en patenten van CVPT, de oudste conferentie over computer vision, het subgebied van de informatica dat gaat over beeldherkenning. Uit het onderzoek blijkt dat 90 procent van alle papers en 86 procent van de patenten later wordt gebruikt voor surveillancetechnologie. Het aantal papers bleef in dertig jaar ongeveer gelijk, maar tussen 1990 en 2010 vervijfvoudigde het aantal papers dat in patenten voor surveillancetechnologie werd ingezet.
Wetenschap aan de leiband
Wat geldt voor computer vision, geldt ook voor andere vakgebieden binnen de informatica: naarmate de tijd vordert (en de financiële belangen van IT groter worden) raakt het wetenschappelijke veld meer en meer vermengd met toepassingen waar de betrokken individuele wetenschappers misschien zelf niet zo achter staan, of in ieder geval niet mee bezig zijn.
Nu is informatica, zeker in de Verenigde Staten, altijd stevig gefinancierd geweest door het leger, dus misschien is het ook niet zo heel verrassend dat er downstream ook militaire toepassingen opduiken, maar het is treffend dat het effect zo toeneemt. Het past in een tijd waarin de wetenschap steeds meer wordt geacht aan de leiband te lopen.
Zo moest het Alan Turing Institute in Londen dat aan AI en datawetenschappen werkt, zich onlangs gaan concentreren op veiligheid.
Nu zou dit zo erg nog niet zijn, als mijn vakgenoten zich bewust waren van de impact die ze hebben. Op een of andere manier zou ik het trouwens ook minder erg vinden als ze willens en wetens aan surveillancetechnologie werken, dan dat het ze onbewust overkomt.
Fundamentele beperking
Maar het is erger dan dat. We leven in een wereld waarin mensen misschien met een redelijk brede blik techniek gaan studeren, maar in hun opleiding juist horen dat alle techniek neutraal is. In een recent artikel in de krant New York Times bijvoorbeeld schrijft informaticahoogleraar Boaz Barak dat hij ‘gewoon informatica’ geeft, verder niets.
Ik kan dat stuk niet lezen zonder een brok in mijn keel te krijgen. Barak schrijft namelijk dat politiek niets met ons vakgebied van doen heeft. Immers: ‘students take my courses to learn the fundamental capabilities and limitations of computing devices’, oftewel: ‘studenten volgen mijn colleges om de fundamentele eigenschappen en beperkingen van computerapparaten te leren.’
Dan denk ik aan alle moeite die het mij heeft gekost om mijn programmeersysteem Hedy goed in het Arabisch te laten werken. Dat is geen ‘fundamentele beperking’ maar een gebrek aan interesse van zo ongeveer iedereen die een programmeertaal maakt om te denken aan Arabische letters, cijfers en leestekens.
Ook dat is weer een antwoord op de vraag voor wie en waarom we software maken. En dat kunnen we niet los zien van hóe we die maken.
Tekst: Felienne Hermans, hoogleraar computer science education aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Dit is haar laatste column voor De Ingenieur.
Portret: Erik van 't Woud






