Het idee van emissiehandel is dat de ‘onzichtbare hand van de markt’ CO2-reductie tegen de laagste kosten afdwingt. Dat werkt zo goed dat elke sector wel zo'n hand verdient, schrijft columnist Thijs ten Brinck.

Als onderdeel van het Fit for 55-klimaatpakket, presenteerde de Europese Commissie deze zomer een nieuw emissiehandelssysteem voor de gebouwde omgeving en mobiliteit. Voor de CO2 die vrijkomt in cv-ketels en verbrandingsmotoren moeten uitstootrechten worden afgeboekt. Het aantal beschikbare rechten daalt gestaag, opdat ook de uitstoot van gebouwen en auto’s gestaag zal dalen.

Het voorgestelde handelssysteem lijkt sterk op het emissions trading system (ETS), dat sinds 2005 CO2-reductie oplegt aan de Europese energiesector en industrie. De commissie had dit ETS dus ook kunnen uitbreiden met gebouwen en mobiliteit, maar een extra handelssysteem is geen gek idee.

Het idee van emissiehandel is dat de ‘onzichtbare hand van de markt’ CO2-reductie tegen de laagste kosten afdwingt. Tot nu toe was het binnen het ETS bijvoorbeeld kosteneffectiever om kolencentrales af te schakelen dan om staal- of cementfabrieken te verduurzamen.

Dankzij de bouw van windparken en extra inzet van gascentrales werd de elektriciteit schoner en daalde, zoals beoogd, ook de totale CO2-uitstoot binnen het ETS. Dat voorkwam dat CO2-rechten schaars en duur werden. Afboeken van goedkope rechten was voor de industrie eenvoudiger Ă©n economischer dan zelf investeren in reductie.

Zo worden sectoren die snel verduurzamen niet de dupe van een hoge CO2-prijs

Inmiddels is de rek er echter uit in de energiesector. Gascentrales overbodig maken blijkt duurder dan kolencentrales afschakelen. Sinds 2017 liep de CO2-prijs steil op, van krap vijf tot inmiddels ruim zestig euro per ton CO2. Daarmee loont CO2-reductie alsnog ook in de industrie.

Helaas is voor CO2-arm staal of cement eerst innovatie nodig, en daarna een totale ombouw van fabrieken. En daarvoor zijn weer vergunningen, netaansluitingen en – toch al overbezette – aannemers nodig. Bovendien verbruiken duurzame fabrieken zelf veel elektriciteit. Elektriciteit die dankzij de nog resterende fossiele centrales en de sterk opgelopen CO2-prijs nu juist ongekend duur is.

Een onzichtbare hand, die jaar op jaar alleen de goedkoopste CO2-reductie kiest, kan over meerdere jaren bezien dus flink misgrijpen. Als hele sectoren vijftien jaar wachten op een CO2-prijs die hoog genoeg is om in actie te komen, is de marktwerking verkeerd afgesteld. Nu Europa kiest voor een extra handelssysteem, naast het ETS, is het daarom misschien een goed moment om ook het ETS zelf op te delen. Want waarom gunnen we niet elke sector in de Europese economie zijn eigen onzichtbare hand?

Als staalfabrieken alleen met staalfabrieken concurreren om CO2-rechten, loont het direct om de duurzaamste staalfabriek van Europa te zijn. En als blijkt dat geen enkele staalfabriek in staat is om tijdig te verduurzamen, loopt de specifieke CO2-prijs voor staal vanzelf hoog op. Dat maakt dan CO2-arme alternatieven, zoals hout of composieten, veel sneller concurrerend.

Belangrijker nog is dat het opdelen van het ETS voorkomt dat sectoren die wel snel verduurzamen de dupe worden van een hoge ‘algemene’ CO2-prijs. Vooral voor de elektriciteit is dat cruciaal. Elektriciteit verduurzamen kan betaalbaar, en elke sector heeft in de energietransitie veel elektriciteit nodig. Zeker de Europese huishoudens, die via het nieuwe emissiehandelssysteem worden gestimuleerd om over te stappen naar warmtepompen en elektrische auto’s, moeten de elektriciteit daarvoor zonder pijn kunnen betalen.


Auteur Thijs ten Brinck is duurzaamheidsadviseur bij We-Boost Transitions en publicist bij WattisDuurzaam.nl.
Foto: Depositphotos