Biedt het nieuwe Deltaprogramma, dat op Prinsjesdag wordt gepresenteerd, wel voldoende bescherming tegen overstromingen? Oud-medewerker van Rijkswaterstaat ing. Gé Beaufort vindt van niet. ‘Een systeem is pas veilig als er een terugvaloptie is mocht het ergens fout gaan, en die ontbreekt nu.’ Hij heeft een alternatief plan bedacht waarin een extra zwaar bedijkte Waal de nooduitgang vormt.


Het Plan Beaufort                                                        illustratie Ruud Vogelesang

Op Prinsjesdag presenteert deltacommissaris Wim Kuijken zijn voorstellen hoe Nederland te beschermen in een tijdvak van klimaatverandering en zeespiegelstijging. Volgens ing. Gé Beaufort, oud-medewerker van Rijkswaterstaat, biedt het nieuwe Deltaprogramma onvoldoende bescherming tegen overstromingen. ‘De pijn zit ’m in het rivierengebied’, zegt Beaufort, die zich na zijn pensionering in 2010 op het onderwerp ‘waterveiligheid’ heeft gestort en reeds diverse plannen publiceerde voor het beheer van de Nederlandse delta. ‘We weten uit de jaren negentig, toen delen van de Betuwe werden geëvacueerd, dat de dijken daar een rivierafvoer van 12 000 m³/s kunnen weerstaan. Het Deltaprogramma maakt ze nu geschikt voor een afvoer die anderhalf keer zo groot is, bij dus fors hogere rivierwaterstanden. Let wel, dat is een papieren exercitie, een inschatting naar ons beste weten.

Maar werkt dat ook in de praktijk? Zullen die duizenden kilometers rivierdijk het houden wanneer die watermassa ons land binnenstroomt en ze helemaal doorweekt raken? Weten we zeker dat er dan nergens een zwakke plek in een dijk is? Dat we bij de toetsing een dijk hebben goedgekeurd terwijl die toch niet voldoet, of een dijk terecht hebben afgekeurd, maar de tijd niet hebben gehad om hem te versterken?’
De vraag stellen is hem beantwoorden: geen dijkgraaf kan die garantie geven. ‘Dat zou pas kunnen als we de rivierdijken aan de waterhoogtes zouden blootstellen die bij zo’n extreme afvoer horen, en dat doen we – logischerwijs – niet. Dus we maken een systeem waarvan we niet kunnen zeker weten dat het niet zal falen. Faalt het toch, dan staan we met lege handen. Dat is in essentie waar de voorstellen van het nieuwe Deltaprogramma op neerkomen.’
 
Beaufort maakt graag een vergelijking met een fabriekscomplex dat met vloeistoffen werkt. Ook daar worden alle vaten en pijpen onderdelen veilig ontworpen, maar voor de zekerheid worden er bypasses (noodkleppen, reservoirs of uitlaten) ingebouwd, zodat als er iets misgaat, de situatie niet volledig uit de hand loopt. ‘Die fail-safe aanpak ontbreekt in het Deltaprogramma en dat is een gemiste kans. Want inmiddels is iedereen er wel van doordrongen dat schade, leed, ontwrichting en ontreddering bij een doorbraak van de rivierdijken zo groot zijn dat we dat ons dat niet kunnen veroorloven.’

Met zijn plan geeft Beaufort een idee hoe een faalveilig riviersysteem er wel uit kan zien. ‘Ik maak het mogelijk dat er extra water door de Waal stroomt, zodat ik de gebieden langs de IJssel en de Nederrijn-Lek kan ontzien.’ Het vereist forse ingrepen, om te beginnen op de plekken waar de Rijn zich afsplitst naar IJssel en Lek. ‘Daar komen ‘regelkranen’, robuuste werken die normaliter openstaan, maar in geval van nood fungeren als een soort stuw in de rivier, en wel zo dat er meer water – denk aan zo’n 2000 m³/s – richting de Waal gaat.’

Als de hoge rivierafvoer gepaard gaat met stormvloed vanaf zee, dan zorgen keersluizen ervoor dat het extra water van de Waal niet naar de Drechtsteden en de Rijnmond stroomt, maar naar het Hollands Diep en het Haringvliet. ‘De waterstand daar mag zo hoog worden dat de sluizen bij het Haringvliet ook bij stormvloed vanaf zee open kunnen blijven staan: het rivierwater moet weg kunnen.’ De consequentie is dat de dijken langs de Waal fors sterker moeten worden en benedenstrooms vanaf De Biesbosch ook enkele meters hoger. Ook het water in de Maas komt daar hoger te staan, dus die de dijken worden ook extra sterk.

De consequenties langs de Waal zijn dus groot. ‘Dat klopt. In veel gevallen zullen we de dijk moeten verleggen om het rivierbed te verruimen.’ Los van de landschappelijke gevolgen ziet Beaufort hierbij een belangrijk voordeel. ‘Als we de rivierdijken opnieuw opbouwen, weten we zeker dat ze van het juiste materiaal zijn gemaakt. De bestaande rivierdijken zijn soms een bonte mengelmoes van zand, klei, veen en puin, waarbij we lang niet op alle plaatsen weten wat de samenstelling nu precies is.’

Naast maatschappelijk draagvlak voor zo’n ingreep in het rivierengebied vereist het plan van Beaufort forse investeringen, die in de vele miljarden zullen lopen. ‘Je moet dat afwegen tegen een situatie waarin er iets misgaat en we geen noodgreep achter hand hebben.’

Het gaat Beaufort er niet om dat zijn plan naar de letter wordt uitgevoerd. ‘Daarvoor moet er nog te veel worden uitgewerkt en doorgerekend.’ Zijn belangrijkste doel is om het onderwerp op de waterstaatsagenda te zetten. ‘Het gaat om het nadenken over de vraag wat we kunnen doen we als toch ergens een rivierdijk bezwijkt, welk handelingsperspectief we dan hebben. Daar zou een jaar op gestudeerd moeten worden: hoe zien de kosten en baten van zo’n aanpak eruit, wat moet de veiligheidsmarge zijn. Dus niet op voorhand elke verandering in ons riviersysteem afschieten, zoals nu het Deltaprogramma gebeurt.’