De rubriek Punt over windenergie op zee in het februarinummer bevat uitspraken zonder solide basis. Wij zullen de beweringen van de auteur puntsgewijs kritiseren en onze kritiek bondig trachten te funderen.
 
Ir. Ton Sledsens, verantwoordelijk voor offshore wind bij de Nederlandse Wind Energie Associatie, doet in de rubriek Punt in De Ingenieur nummer 2 negentien beweringen om windenergie op zee te rechtvaardigen. Op achttien daarvan is af te dingen, waarbij wij dankbaar gebruikmaken van het werk Nut en noodzaak van windenergie in het Energieakkoord van dr. Pieter Lukkes.
 
1. Een transitie naar duurzame energieopwekking kan niet zonder wind op zee.
Dit is onjuist. Energiesystemen kunnen elkaar vervangen. De meest optimistische schatting – die wij overigens ongeloofwaardig achten – is een zeewindproductie van 46 PJ. Dat is wat de ‘transitie’ in het Energieakkoord beoogt. Deze besparing aan fossiele brandstof kan gemakkelijk door energiebesparing en verbeterde isolatie of door zuinigere automotoren worden geleverd. Kernenergie is eveneens duurzaam (er is tegen vier keer de huidige prijs voor een miljoen jaar genoeg uranium). Men moet een verschil maken tussen natuurwetenschappelijke realiteit en die van veranderbare afspraken tussen mensen en staten. Een flinke kerncentrale zou ons vraag- en niet windgestuurd die stroom leveren, CO2-vrij, tegen ongeveer een derde van de kosten.
 
2. Wind is voor Nederland één van de belangrijkste duurzame energiebronnen.
In werkelijkheid zal de wind, indien men gelooft wat de sector aan opbrengst belooft, 1,9 % van onze energiebehoefte dekken. En wind op zee neemt daarvan 1,2 % voor zijn rekening – een verwaarloosbaar beetje. We citeren uit Nut en noodzaak van windenergie in het Energieakkoord:
 
Landelijk energieverbruik in 2012                 3269 PJ
Verwachting 2025                                         3600 PJ
Waarvan bijdrage windenergie                        86 PJ
Uitbreiding op zee                                            44 PJ
Bestaand op zee                                                2 PJ
Uitbreiding op land                                           23 PJ
Vervanging op land                                            7 PJ
Bestaand en blijvend op land                           10 PJ
 
Hiervan kan dus 67 PJ (uitbreiding op zee en op land) als effect van het Energieakkoord worden gerekend. (Elektrische energie is ongeveer equivalent aan tweemaal zoveel primaire energie en mag dus niet zo maar worden vergeleken, maar dat is irrelevant bij de kleine hoeveelheden waarover wij het hier hebben.)

Lukkes rekent met een brutoverlies van 25 % door inpassingsverliezen, rendementsverliezen van de back-upcentrales en eigen energieverbruik*. Dit zijn optimistische getallen. Met de door ons geciteerde bronnen komt men tot veel hogere verliezen.
 
3. De EU verplicht het aandeel duurzame energie te verviervoudigen van 4 % nu naar 16 % in 2023.
Dit is een afspraak die niet op technische, maar op politieke gronden is gemaakt. Dezelfde EU stelde in 2005 het Europese emissiehandelsysteem (Emissions Trading System, ETS) in, dat zoals het Centraal Planbureau (CPB) al vaststelde, effectief alle CO2-besparing door windsystemen tenietdeed (!). De rechten worden verhandeld, zodat nu anderen dat gas in de atmosfeer kunnen deponeren. Vergelijk het met de melkquota: als boer Piet zijn melkveebedrijf stopt, pakt boer Jan het melkquotum van Piet erbij.
 
4. Zonder windenergie is het niet haalbaar om aan de EU-verplichting te voldoen.
Onjuist, zie punt 1 en 2.
 
5. In Energieakkoord is afgesproken om voor achttien miljard euro zo’n 3500 MW aan nieuw offshore windvermogen te installeren.
Het bedrag van achttien miljard euro aan exploitatiesubsidies is helaas juist. Maar dat maakt het nog niet technisch of economisch verantwoord.
 
6. Het bedrag van 18 miljard is het maximum over een periode van 25 jaar.
Onjuist. Dit bedrag betreft de subsidie binnen de Stimuleringsregeling duurzame energieproductie (SDE), die rekent met een periode van vijftien jaar. Daarnaast gaan de installatiekosten van twaalf miljard, die de sector zelf moet opbrengen, gepaard met aanzienlijke fiscale tegemoetkomingen door de overheid, zoals versnelde afschrijving en groene investeringsaftrek. Dat kost de staat, en dus de burger, vele miljarden extra.
De al goedgekeurde projecten Gemini (600 MW) en Luchterduinen (130 MW) worden buiten dit plaatje gehouden. Deze 730 MW vergen een exploitatiesubsidie van 5,5 miljard euro, uit te betalen in vijftien jaar beginnend in 2017.
Wij komen dus nu al op een veel hoger totaal kostenplaatje voor de Nederlandse gemeenschap.
 
7. Pas in 2020 hoeven groot- en kleinverbruikers samen de eerst 0,27 miljard euro hiervan te betalen.
Deze bewering bevat twee onjuistheden. Alleen het project Gemini vraagt al 0,3 miljard subsidie per jaar vanaf 2017. Daarnaast betalen grootverbruikers geen energiebelasting. De financiering van de SDE-regeling is de meest asociale belasting die ooit in Nederland is ingevoerd.
 
8. Stijgt de elektriciteitsprijs, dan daalt de bijdrage aan de offshorewindelektriciteit.
De auteur bedoelt vermoedelijk dat wanneer de prijs van fossiele brandstof en daarmee die van de stroom stijgt, de windproducent meer voor zijn stroom en minder subsidie ontvangt. Uiteraard blijft de ellende voor de verbruiker dan gelijk. Een stijgende stroomprijs is de wens van alle windenergieproducenten. De werkelijkheid is anders. De contracten tot en met 2017 vertonen een dalende tendens*. Stroom uit wind is ongeveer drie keer zo duur als die uit steenkool of uranium.
 
9. Windparken krijgen alleen ondersteuning als ze passen binnen de afgesproken geleidelijke reductie met 40 % van de kosten om een kilowattuur aan land te krijgen.
Dat hield de minister vaag. De suggestie was dat de nieuwe windparken op zee 40 % goedkoper zouden worden. Toen wij en anderen lieten zien dat ze ondanks het ‘leereffect’ niet goedkoper, maar alleen maar duurder werden, krabbelde hij terug en werd de subsidietoezegging verbonden aan een belofte van goedkoper in plaats van aan een prestatie. Onze conclusie is: de verbruiker betaalt via de SDE+-regeling (de huidige, nieuwere versie van de SDE-regeling, red.) gewoon het volle pond. Er is geen enkel kostenniveau vastgesteld en gecommuniceerd dat vervolgens met 40 % zal moeten dalen voordat SDE uitkeert. Het toekomstig commentaar van de Algemene Rekenkamer laat zich raden.
 
10. Voorafgaand aan de eerste subsidie-uitkering zal de sector de komende vijf jaar meer dan tien miljard euro investeren in het bouwen van windturbines.
Deze investering is dankzij garanties, subsidies en fiscale voordelen risicovrij en levert een schitterend rendement op voor de betrokkenen, op kosten van de Nederlandse gemeenschap.
 
11. Die investering levert behalve duurzame energie ook werkgelegenheid en innovatie op.
De vraag is welke werkgelegenheid. De molenbouw zelf is een buitenlandse aangelegenheid, maar het werk bij installatie en onderhoud op zee is Nederlands. Alleen, dat werk is enigszins vergelijkbaar met dat in een sociale werkplaats: het werk is er op basis van subsidie, niet door marktwerking en concurrentie. Het CPB concludeerde in 2013: ‘De welvaartsbaten van de werkgelegenheid verbonden aan dit project zijn dus nihil.’ Wat overblijft is dus innovatiestimulatie voor de offshoresector. Dat is een pluspunt, maar wel een heel kostbaar, en uitsluitend relevant als wind op zee doorzet.
 
12. In 2010 haalden Nederlandse bedrijven al meer dan een miljard euro omzet uit wind op zee.
Zie punt 11.
 
13. Adviesbureau Roland Berger verwacht dat de wereldwijde investeringen in wind op zee tussen 2010 en 2020 zullen verdrievoudigen tot van 21 miljard euro per jaar.
Tijd voor een weddenschapje? Het tij kentert in de Verenigde Staten en Australië. De Duitsers, Spanjaarden en de Denen hebben nieuwe plannen gestopt dan wel vertraagd. En wij verwachten dat ook anderen zich zullen gaan realiseren dat we met wind op zee op een te duur schip varen.
 
14. Als de Nederlandse sector haar marktaandeel weet te behouden, zou dat in de komende 25 jaar een totale omzet van 75 miljard euro betekenen, inclusief de daarbij behorende werkgelegenheid. Of dat zonder een thuismarkt voor wind op zee en de bijbehorende innovatie zou lukken, is sterk de vraag.
De offshore-industrie heeft tot nu toe ook zonder significante thuismarkt gefloreerd. Het succes van Nederlandse offshoreactiviteit danken we aan héél wat meer dan wind.
 
15. De Nederlandse gasvelden bij Slochteren raken op afzienbare termijn leeg en Nederland zal – waarschijnlijk Russisch – gas moeten gaan importeren. Voor onze onafhankelijkheid is het goed om een eigen Nederlandse energiebron uit te bouwen.
De vraag is vooral wanneer het Nederlands gas op is. Nederland zal zeker eens meer moeten importeren. Wind is niet vraaggestuurd, een eis die aan stroom moet worden gesteld. Juist bij vertrouwen op wind zal daarom meer gas eerder moeten worden geïmporteerd. Zonder conventionele of nucleaire achtervang dan wel opslag zijn windinstallaties immers geen betrouwbare stroomgeneratoren. In Duitsland betekent de Energiewende een forse uitbreiding van het fossiel gestookte vermogen met bijbehorende stijging van de CO2-uitstoot.
Voor wat betreft import: naast Rusland zijn er andere opties, zoals lng en kool uit vele andere landen, die ook graag zaken met ons doen.
 
16. De sector is zich terdege bewust van de nu nog noodzakelijke ondersteuning en wil zo snel mogelijk duurzame energie kunnen leveren zónder. Daarom gáán we voor die kostenreductie met 40 %.
Alweer niet juist. Zelfs na 40 % kostenreductie zal offshorewind nog meer dan tien eurocent per kilowattuur kosten, en dat is het dubbele van de marktprijs, alles in euro’s van vandaag. De kosten van de st(r)opcontacten op zee en de verlaagde efficiëntie van de back-upcentrales zijn dan nog buiten beschouwing gebleven.
 
17. Innovatie ontstaat door daadwerkelijk op grote schaal te gaan produceren. Wind op zee staat aan het begin van kostenreductie.
Dat lezen we al sinds de jaren negentig. Het geldt niet voor wind tot nu toe.
De turbines gehoorzamen de wet van Betz en halen nu ruim 85 % van het theoretisch rendement. Daar komt de kostenreductie niet vandaan.
De kosten van de offshoreturbines zijn alleen maar toegenomen in de afgelopen jaren vergeleken met de prognose uit het begin van deze eeuw, het ware leereffect als je van de tekentafel naar de echte offshore verhuist.
 
18. Eigenlijk zou niet de energiegebruiker, maar de vervuiler moeten betalen.
CO2 is geen vuil. Het is nuttig, zelfs een levensnoodzaak voor de plantengroei en daarmee voor het menselijk leven. De schadelijkheid en een gevaarlijke invloed op het klimaat is een geloofskwestie en staat wetenschappelijk niet vast, integendeel. Ondanks de toename van de concentratie in de atmosfeer neemt al zeventien jaar de temperatuur op aarde niet toe. Tussen de jaren 1900 en 1940 was de temperatuurstijgsnelheid vergelijkbaar met die van 1976 tot het einde van de twintigste eeuw, terwijl het CO2-niveau in de eerste periode aanzienlijk lager was. Tussen 1940 en 1976 daalde de temperatuur met stijgend CO2-gehalte. De overtuiging groeit dat het de processen in de zon zijn, die kortstondige klimaatverandering domineren*. (De langere cycli, zoals de ijstijden, zijn een gevolg van hemelmechanica.) Pleiten voor verhoging van de uitstootprijs staat gelijk aan de universele wens van elke monopolist: schakel de concurrent uit en laat mij ongestoord het publiek plukken.
 
19. Als we zorgen voor een hogere CO2-prijs, zal windenergie zich ontwikkelen tot een duurzame energiebron die geen subsidie meer nodig heeft – eerst op land en zo snel mogelijk daarna ook op zee.
Deels juist, als men voor het gemak kernenergie buiten beschouwing laat en dan ook eerst nog even de rest van de wereld meekrijgt in een gedachtegang die op basis van de reactie bij punt 18 ter discussie staat.
 
Het staat eenieder vrij propaganda en reclame voor zijn negotie te maken. Dat recht komt ook Ton Sledsens toe. Wij waarderen het dat De Ingenieur hem aan het woord heeft gelaten om ons een kijkje te geven in de gedachtegang van de molenaars die er zo goed in slagen het publiek een oor aan te naaien. Behalve de hierboven besproken achttien bezwaren tegen zijn beweringen, blijven natuurlijk onze meer fundamentele bezwaren tegen de winderigheid, die wij elders uiteenzetten, bestaan. De molens produceren en besparen niet wat de voorstanders beloven en zij kosten meer dan zij beweren*.

Er zijn met name systeemtechnische beperkingen die maken dat grote hoeveelheden windenergie niet zijn in te passen in het huidige stroomnet. Al in 2010 heeft het Koninklijk Instituut Van Ingenieurs (KIVI) hier een congres aan gewijd*. Windenergie is aanbodgestuurd met perioden waarin door windstilte geen levering plaatsvindt. Dit betekent, dat voordat men grote hoeveelheden windenergie loslaat op ons stroomnet, er eerst voorzieningen moeten worden gemaakt om de stroomlevering ook in de perioden zonder wind veilig te stellen. Dit kan gebeuren door opslag van elektriciteit in welke vorm dan ook of door het bestaande systeem de rol van achtervang toe te schuiven. Grootschalige opslag van elektriciteit is tot nu toe alleen met waterkracht mogelijk; die is in ons land niet beschikbaar. Hier is alleen de tweede optie een mogelijkheid.

Bijgevolg zullen windturbines alleen parasitair op het bestaande stroomnet kunnen functioneren. Dit houdt in dat de inpasproblemen toenemen naarmate het percentage windstroom groeit. Het stereotype antwoord van de windenergieprotagonisten op deze vragen is dat er ‘natuurlijk aanpassingen aan het net nodig zijn, maar met behulp van goede verbindingen komt het allemaal goed’. Hiermee vegen ze de echte problemen onder het tapijt. Juist deze discussie moet in dit blad gevoerd worden: hoe hervormen wij de bestaande stroomvoorziening om windenergie in te passen? Hierop moet een technisch goed uitgekiend antwoord komen voordat er nog meer overbodige turbines bijkomen.
 
DR. FRED UDO, MONNICKENDAM
IR. KEES DE GROOT, LEIDSCHENDAM
DR. KEES LE PAIR, NIEUWEGEIN
 
*Zie voor noten en verwijzingen:
www.clepair.net/windopzee.html

Keer terug naar het dossier windenergie.