In 2004 maakte de Nederlands-Russische Andre Geim samen met Konstantin Novoselov voor het eerst grafeen. Het zou een revolutionair materiaal worden. Maar deze revolutie voltrekt zich tot nu toe in het lab. Zolang commerciële productie en interesse van de industrie uitblijven, is de doorbraak van grafeen als product ver te zoeken.
 
tekst Marc Seijlhouwer MSc


 
Het begon met papier, potlood en een stukje plakband. Andre Geim en Konstantin Novoselov krasten met het potlood op papier en trokken het grafiet er vervolgens met een plakbandje af. Delen van de flinters die eraan bleven hangen, waren slechts één koolstofatoom dik. Daarmee vonden de twee onderzoekers het mythische grafeen – een grote ontdekking; de Nobelprijs kon niet lang op zich laten wachten. Na zestig jaar theoretiseren kon men eindelijk kijken of de gedroomde eigenschappen waar bleken.

De Europese Unie zette een jaar terug een gigantisch onderzoeksproject op poten, het Graphene Flagship, waarmee een miljard euro is gemoeid. Met genoeg geld zou Europa voorloper kunnen worden in de grafeenindustrie. De toepassingen van het materiaal zouden eindeloos zijn: transistoren, sensoren, materiaalversteviging – grafeen kon in bijna elke maakindustrie wel iets betekenen.

Maar tien jaar nadat grafeen concreet materiaal is geworden, loopt er nog niemand in een grafeenjas rond, noch bestaan de chips in smartphones en computers uit atoomdik koolstof. Natuurlijk, tien jaar is een korte tijd om de mogelijkheden van een totaal nieuw materiaal in de praktijk toe te passen. Komt de grote grafeengolf er over een paar jaar wel aan? Of zitten we op het hoogtepunt van een hype over theoretische mogelijkheden, die in de praktijk nooit werkelijkheid worden?
Lees het hele artikel via eLinea.