
Fossielvrije toekomst
Zowel de Nederlandse overheid als de Europese Unie heeft zich ten doel gesteld om in het jaar 2050 een volledig circulaire economie te hebben. Is dat haalbaar en wat is ervoor nodig? Een gesprek over koolstof, het hoofdbestanddeel van de in omloop zijnde synthetische materialen.
‘Optimistisch zijn over de lange termijn is altijd makkelijk’, antwoordt Mark Intven, beleidsadviseur materialentransitie bij de Koninklijke Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI), op de vraag of een volledig circulaire economie in 2050 haalbaar is in Europa. ‘Maar toch zeg ik nee. De hoeveelheid materiaal die we gebruiken, neemt vooralsnog alleen maar toe. We kunnen de grondstoffen daarvoor dus nooit alleen uit eerder gebruikte materialen halen.’
‘Een deel van de koolstof die nodig is om onze producten te maken, zal waarschijnlijk ook in 2050 nog afkomstig zijn uit fossiele grondstoffen’, zegt ook Manon Bloemer, directeur van de VNCI. Schattingen over de grootte van dat deel variëren van vrijwel niks tot 50 procent. ‘Maar het doel dat Europa in 2050 CO2-neutraal moet zijn, kan wél lukken’, zegt Bloemer.
Toch is het circulair maken van materialen daarvoor een cruciale stap. Bloemer: ‘Van de totale CO2-uitstoot in de chemiesector gaat 40 procent tijdens het productieproces door de schoorsteen de lucht in. De andere 60 procent zit in de materialen zelf en komt vrij als deze als afval worden verbrand.’
Dit artikel maakt deel uit van het dossier 'Naar een gezondere wereld'. Over dat thema houdt KIVI op woensdag 12 maart 2025 haar Jaarcongres.
Technologie alleen is niet genoeg
De circulaire economie vormgeven bestaat uit een reeks opeenvolgende strategieën, die bekend staat als de R-ladder: nutteloze producten weren (refuse), producten langer gebruiken zodat er minder nodig zijn (reduce), kapotte producten repareren (repair), onderdelen hergebruiken (re-use) en materialen terugbrengen tot de originele bouwstenen om daar weer nieuwe materialen van te maken (recycle).
De eerste stappen klinken het eenvoudigst maar zijn dat blijkbaar niet: het materiaalgebruik is in de afgelopen dertig jaar wereldwijd verdubbeld.
Recyclen lukt bij plastic al geruime tijd, zowel mechanisch, waarbij het plastic zo goed mogelijk wordt gezuiverd maar wel chemisch intact blijft, als chemisch, waarbij uit de vrijgemaakte bouwstenen een geheel nieuw plastic wordt gemaakt.
Maar een werkende technologie is geen garantie voor succes. Afgelopen jaar gingen er in Nederland minstens zeven plasticrecyclebedrijven failliet, waaronder Umincorp, dat granulaatkorrels maakte van plastic uit huisvuil, en Ioniqa Technologies, dat PET uit flessen recyclede en daarvoor minder energie gebruikte dan wanneer PET uit ruwe olie wordt geproduceerd.
Fossiel plastic uit Aziatische landen is te goedkoop om tegenop te concurreren, is de meest genoemde verklaring. Daarnaast zitten veel van deze bedrijven precies in de overgang van hun prototype naar commerciële productie, legt Intven uit. ‘Dit zijn hun eerste fabrieken, en het duurt vaak langer dan men hoopt voor die volledig werkend zijn, bijvoorbeeld omdat het proces nog niet betrouwbaar genoeg is of het product nog niet voldoet aan de vereiste specificaties.’ In zo’n opstartperiode maakt een bedrijf kosten zonder al producten te verkopen.
Verplichten en vergoeden
Dat hierdoor bedrijven sluiten is doodzonde, vindt Bloemer. ‘Europa is tot nu toe de proeftuin om dit soort technologieën te ontwikkelen. Om die rol te blijven spelen, moet deze industrie hier behouden blijven. Zonder industrie bouw je geen kennis op. En zonder praktische toepassingen zal men niet in onderzoek investeren.’
Op de langere termijn kan regelgeving de industrie helpen, bijvoorbeeld door te eisen dat kunststof producten een bepaald percentage recyclaat bevatten. Beleid kan een drijfveer zijn om producten duurzaam te maken. ‘Maar daarmee ga je de recyclers van nu niet meer redden’, zegt Intven. ‘Dat gaat te langzaam, dat duurt jaren.’
Wat de huidige recyclers wel kan helpen, zijn overbruggingen. Intven: ‘Denk aan een vergoeding voor opslagkosten voor producten die ze nog niet kwijt kunnen, of compensatie als het bedrijf nog niet rendabel is. Dat geld kan terugvloeien als de bedrijven op termijn concurrerend worden. Nu is er vooral snel hulp nodig.’
Bloemers hoop is intussen gevestigd op bedrijven aan het einde van de keten. ‘Grote spelers zoals l’Oréal, Procter & Gamble en Unilever willen duurzaamheid uitstralen. Biopolymeren-producent Avantium uit Delfzijl speelt daar goed op in. Elke korrel die ze daar gaan maken is nu al verkocht, aan klanten zoals Dior, Albert Heijn en Carlsberg. Dat moet ook op grotere schaal gaan gebeuren.
Opschalen en herontwerpen
Dat gerecycled plastic ooit goedkoper wordt dan virgin kunststof valt niet te verwachten. Daarvoor is recyclen te bewerkelijk. Wel scheelt het als het recyclen wordt opgeschaald, en bij fossiele kunststof de milieuschade mee gaat tellen in de prijs.
Uiteindelijk is een deel van de oplossing ook om plastics anders te ontwerpen, zeggen Bloemer en Intven. ‘Plastics moeten minder complex worden, dus geen mix van verschillende typen en eenvoudiger om uit elkaar te halen. Er zijn nu misschien wel zevenhonderd soorten, met allerlei verschillende additieven en gelaagdheden.’
Als we daarvan af zijn is het meeste plastic straks wel te recyclen, denken zij. ‘En daar moeten we haast mee maken. Er moet snel iets gebeuren.’
Openingsbeeld: Depositphotos