Dit is mijn laatste column in De Ingenieur, dus dan denk je net wat langer na over wat je nog wilt zeggen. En ik wilde nog één ding echt zeggen, tegen (aankomende) eerstejaars. Dus u mag stoppen met lezen en deze column aan uw zoon, dochter, neefje of nichtje geven.

Beste aankomende eerstejaars, ga op kamers. Ja, bij je ouders wonen is makkelijker en goedkoper. Ja, je hoeft geen boodschappen te doen, geen was te draaien en niet te koken. Maar wat pas echt inefficiënt is (en triest), is elke dag al YouTubend op en neer reizen naar de universiteit. Het is vermoeiend en het isoleert je van je studie en van het studentenleven. Vraag je af of je straks degene wilt zijn die, als je projectgroep nog even wil doorhalen of samen een biertje wil pakken om de geleverde prestatie te vieren, moet zeggen: ‘Eh, ik ga hoor, anders mis ik mijn trein en ben ik niet op tijd thuis voor het eten.’ Echt, forenzen kan je hele leven nog.

We dronken bier, keken Die Hard en staken met een aansteker elkaars winden aan

Studeren is de tijd waarin je je kennis en vaardigheden vormgeeft. Het kán ook de tijd zijn waarin je jezelf vormgeeft. Op kamers heb je de vrijheid om je eigen plan te trekken, af en toe uit de bocht te vliegen en zelfdiscipline te ontwikkelen. Als je studeert om dijken, vliegtuigen of hogesnelheidstreinen te bouwen, hoezo zou je dan niet je eigen bed op kunnen maken?

Trouwens, met ‘op kamers’ bedoel ik dus in een huis met anderen. Toen ik ging studeren, keek ik op de site van de lokale studentenhuisvester – ik had de illusie dat ik ook echt een woonruimte zou kunnen krijgen – en dacht: ‘Nou, als ik dan toch kan kiezen, doe mij dan maar een studio met eigen keuken en badkamer. Zit ik niet met andermans troep.’ Om uiteindelijk terecht te komen in een bovenwoning met vier andere studenten en een gedeelde woonkamer waar net een bank, een koelkast en een tv in pasten (en geen prullenbak). Waar we bier dronken, Die Hard keken tot we de dialogen letterlijk mee konden praten en met een aansteker elkaars winden aanstaken.

Als je een huis gaat zoeken, let dan niet op hoe schoon het is, maar vraag of ze samen eten

Maar het was ook waar ik leerde hoe het is om samen te leven. Waar ik op mijn flikker kreeg als ik niet afwaste. Waar mijn huisgenoten kwamen vragen of alles oké was toen ik rondliep met een gebroken hart, en waar een ouderejaars, toen ik aan het dralen was voor een tentamen, vroeg of ik mee ging studeren in de bieb. Dus als je een huis gaat zoeken, let dan niet op hoe schoon het wel of niet is, maar vraag of ze samen eten. Een rommelig huis verdient veruit de voorkeur boven een steriele verzameling wooneenheden waar tien mensen avond aan avond in de gedeelde keuken hun eigen prutje staan te maken.

Twijfel je nog, bedenk dan of je mensen kent die op kamers zijn gegaan en na een halfjaartje zeiden: ‘Nah, toch maar niet. Ik ga terug naar mijn ouders.’
 

Dr.ir. Jasper van Kuijk is universitair docent Gebruiksgerichte Innovatie aan de TU Delft en cabaretier.
In oktober verscheen zijn boek 'Hoe moeilijk kan het zijn?'.