Het voorspellen van terrorisme is lastig. Aanslagen komen zo zelden voor dat er cijfermatig niets over valt te zeggen. Toch is het belangrijk dat de overheid zo goed mogelijk doorheeft wat een terrorist van plan kan zijn. Bij TNO proberen ze zo veel mogelijk feiten te vergaren over terroristische activiteiten. ‘Onderzoek hoort objectiviteit te geven op chaotische momenten.’


Twee leden van de Natonale Garde bereiden hun transport voor met de quad Polaris voor een oefening met een nucleair incident.

Bij de afdeling CBRN Protection van TNO denken ze continu na over aanvallen. Niet van het soort met soldaten of via de lucht, maar over de ‘bijzondere’ aanvallen, die een grote impact hebben op de maatschappij of de manschappen. De afkorting CBRN staat voor Chemische, Biologische, Radiologische en Nucleaire Aanvallen – vier soorten aanvallen die zich onderscheiden van ‘normale’ aanslagen, onder meer omdat ze nog lang na de aanslag een effect kunnen hebben en de samenleving angst inboezemen. TNO adviseert het ministerie van Defensie over technische aspecten van dit soort aanvallen en hoe je je ertegen kunt te verdedigen.

Maar hoe gaat het onderzoeksinstituut om met iets abstracts als een terrorismedreiging? Vooral de CBRN-aanvallen komen zelden of nooit voor, waardoor het verleden meestal geen toeschietelijke leermeester is. Als het onderzoeksgebied zuiver theoretisch is, moet de onderzoeker leren denken als een terrorist om met effectieve bestrijdingsmethoden te komen. TNO pakt het risico op drie punten in het terrorismeproces aan, elke een stapje verder in de route naar een aanslag.

Het begint bij preventie, de dreiging bij de wortel aanpakken. Die wortel heeft eigenlijk drie verschillende kanten: de dader, de middelen en het wapen waarmee de middelen worden verspreid. Voorkomen dat iemand een dader wordt, is meer de taak van de AIVD en andere veiligheidsdiensten dan van TNO. Bij de andere twee komt wel techniek om de hoek kijken. Zo probeert TNO potentiële chemische cocktails met een kwalijke uitwerking te voorspellen die nu nog niet bekend zijn. Met dat recept kunnen de veiligheidsdiensten bijvoorbeeld kijken wie wat koopt op internet. Als iemand alleen kunstmest koopt, is er misschien niet veel aan de hand. Maar een combinatie van kunstmest en een chemisch ontstekingsmiddel is al aanzienlijker verdachter. Bij TNO proberen ze dat soort combinaties te vinden.

Het gevaar van een middel – of het nou radioactief materiaal is of een nieuw virus – meet TNO niet alleen in potentiële doden en gewonden, ook de psychologische schade bij mensen en de maatschappij als geheel telt mee in hun analyses. ‘Dat maakt het spel wel ingewikkelder. We moeten over veel dingen tegelijk nadenken’, vertelt dr.ir. Maarten Nieuwenhuizen, consultant bij de afdeling CBRN Protection. Preventie is bovendien ingewikkelder geworden, doordat er met de opkomst van het terrorisme plotseling duizenden potentiële daders zijn. ‘Vroeger was het simpeler’, herinnert Nieuwenhuizen zich.

‘Toen waren er twee kampen, de VS en Rusland, en hoefde je alleen maar te weten wat voor middelen zij in huis hadden en hoe je je daartegen kon verweren. Bovendien gebruikten beide kanten een beperkt aantal stoffen. Dat is nu wel anders: alles waar een terrorist de hand op weet te leggen, is mogelijk gevaarlijk.’ Bovendien is het moeilijker om in de geest van terroristen te kruipen. ‘We proberen net zo te denken als zij, maar culturele en intellectuele verschillen zorgen ervoor dat de dader ons nog steeds verrast.’


Ontsmetting van een brandweerman die deelneemt aan een oefening met een fictief dirty bomb-incident in Fort Campbell, Verenigde Staten.  Foto Megan Locke Simpson

Alle preventie ten spijt sijpelt er in zeldzame gevallen iets door de mazen heen. Dat gebeurt zo weinig dat er eigenlijk geen goede gegevens voorhanden zijn, maar er bestaan wel plannen voor zo’n situatie. Als er bijvoorbeeld een container met illegaal nucleair materiaal in de haven van Rotterdam wordt gevonden, weten alle betrokkenen – waaronder TNO – wat er moet gebeuren. ‘Zodra duidelijk wordt dat er gevaar dreigt, moet je kijken hoe kwetsbaar je bent. Hebben havenmedewerkers al symptomen van vergiftiging? Kan je, bijvoorbeeld met een geigerteller, inschatten hoe gevaarlijk de dreiging is? Dat soort vragen moet je zo snel mogelijk beantwoorden’, vertelt dr. Ruud Busker, die als CBRN-programmaleider meehelpt bij dat soort situaties. ‘Je wilt zo snel mogelijk de belangrijkste veiligheidsmaatregelen nemen. Daarna neemt iemand een monster van de spullen en stuurt dat zo snel mogelijk naar een laboratorium, of bij ons of bij een ander gespecialiseerd lab.’ Daar moet duidelijk worden om welke stof het gaat. Die analyse duurt lang, zeker als men op antwoorden wacht in een crisissituatie. ‘Maar het is belangrijk dat het goed gebeurt. Je moet zekerheid hebben.’
Vervolgens is het, met alle kennis die de onderzoekers vergaren, aan de overheid om de bevolking in te lichten. ‘Dat is nog best lastig. Je wilt de mensen waarschuwen als dat nodig is, maar onnodig angst aanjagen moet je niet willen’, zegt Busker. ‘Toen in de metro van Tokyo door een sekte het zenuwgas Sarin los werd gelaten, was er nog maanden na de aanslag een placebo-effect: sommige mensen werden écht ziek doordat ze dachten met Sarin geïnfecteerd te zijn. Dat soort paniek moet je voorkomen.’

In het ergste geval – een geval dat in Nederland nog nooit voorkwam – breekt er toch een CBRN-situatie uit: een chemische ontploffing, een gevaarlijk virus of een vuile bom met radioactieve inhoud. Op dat moment kan TNO zelf eigenlijk niets meer doen. Er moet snel worden ingegrepen. Wel zijn er modellen die uitkomst kunnen bieden en een deel van de onzekerheid en paniek weg kunnen nemen. Zo kunnen ze bij TNO, als de dosis en windrichting bekend zijn, voorspellen over welk gebied het gevaar zich verspreidt. Daarmee wordt de omvang van de ramp duidelijk. Bij radioactieve aanslagen kan het onderzoeksinstituut ook achteraf het stralingsniveau meten, om zo de oorspronkelijke lading en daarmee de gevolgen voor de volksgezondheid te bepalen. Bovendien maakt dat duidelijk hoe moeilijk het opruimen wordt. Vooral bij radiologische aanslagen blijft een gebied van een paar kilometer vaak jarenlang besmet. Bepalen hoe groot de afgesloten zone dan moet zijn, kan daarbij een groot verschil maken.

Helaas zijn de modellen niet altijd afdoende. Nieuwenhuizen: ‘We zijn bij TNO vooral onderzoekers, maar research levert lang niet altijd een oplossing of antwoord in crisissituaties. We kunnen het weer bijvoorbeeld niet controleren, terwijl dat een van de belangrijkste factoren is bij verspreiding van CBRN-materialen. Als er harde wind staat, bereikt een radioactieve stof een veel groter gebied. Dat zoiets onbeheersbaars zo belangrijk is, werkt wel ontnuchterend.’

Het enige dat TNO kan proberen te doen, is op technisch vlak de tegenstander een stapje voorblijven. Door nieuwe techniek in de gaten te houden en bestaande technieken op een nieuwe manier te gebruiken. ‘We proberen altijd rationeel te denken, om zo min mogelijk tunnelvisie te krijgen. Als je dingen gaat aannemen over een dader of de middelen die hij gebruikt, zie je veel over het hoofd. Onderzoek hoort juist objectiviteit te geven op chaotische momenten.’