In het nieuwe Energierapport schetst minister Kamp mogelijkheden en knelpunten om tot een CO2-arme energievoorziening te komen. Dat einddoel ligt vast, voor het overige is het een zoektocht waarbij niets is uitgesloten.

Wie in het Energierapport concrete maatregelen verwacht kan het direct terzijde leggen: die staan er niet in. Het is vooral een praatstuk, bedoeld om richting te geven aan maatschappelijke discussie, waarbij knelpunten niet worden geschuwd.

De doelstellingen zijn helder, en dat is wat er in Europees verband is afgesproken. In 2050 moet er 80 tot 95% minder CO2 worden uitgestoten dan in 1990. Dat betekent dus fors terugdringen van het gebruik van fossiele energie door besparing en het benutten van duurzame bronnen. ‘Daarvoor is de inzet van vrijwel alle nu bekende CO2-arme energiebronnen en technologieën vereist. Energiebesparing, biomassa, schone elektriciteitsproductie, en afvang en opvang van CO2 zullen richting 2050 waarschijnlijk robuuste elementen in de energiemix zijn’, zo schrijft de minister.

Het is een inmiddels bekend uitgangspunt. De waarde van het rapport is dan ook vooral dat het aanzetten geeft om die overgang gemakkelijker te maken en ingaat op knelpunten die daarbij spelen. Het is vooral signaleren, nauwelijks een zo-gaan-we-het-doen. Nieuw is ook dat de totale energievoorziening aan bod komt, en niet alleen de elektriciteitsproductie.

De tijdlijn energie in 2050

Nog geen aanpak voor de energie-intensieve industrie

Zo is bijvoorbeeld de energie-intensieve industrie - chemische bedrijven, raffinaderijen, metaalproductie en dergelijke die werken met hoge temperatuurwarmte - goed voor een kwart van het totale energieverbruik. Wezenlijke stappen om dat energiegebruik fors omlaag te krijgen zijn alleen mogelijk door systeeminnovaties, ‘waarvoor de benodigde technologie vaak nog niet beschikbaar is’. Kamp wil op dit terrein een forse innovatie-inspanning ‘zodat doorbraaktechnologieën tussen 2030 en 2050 uitgerold kunnen worden’. De minister wil die innovatie bevorderen en demonstratieprojecten mogelijk maken, ‘maar het vraagt ook inspanning en durf bij bedrijven om nieuwe technieken uit te testen’. In de samenvatting staat het wat scherper: ‘Voor CO2-intensieve bedrijven die de omslag niet maken zal in een CO2-arme economie uiteindelijk geen plaats zijn.’

De minister stelt  - wat voorzichtig  - het onderzoeksprogramma van de Topsector Energie ter discussie. ‘Er dient ruimte te zijn om kritisch te kijken of de huidige programmering voldoende op dit uitgangspunt aansluit en of bijsturing gewenst is.’

Transport is lastig

De overheid komt met strenge normen, en bij het personenvervoer zijn die met de elektrische auto of de auto met brandstofcel goed te realiseren. Maar bij het zware transport, de scheepvaart en het luchtverkeer is dat lastiger, die zullen afhankelijk blijven van biobrandstof en (bio)LNG. ‘Voor het zwaar transport zijn op verschillende terreinen fundamentele innovaties nodig.’ En voor het terugdringen van het persoonlijke autogebruik pleit de minister voor ‘systeeminnovaties om het vervoer in de steden slim en duurzaam op elkaar aan te laten sluiten.’

Geen windturbine in mijn buurt

Een van de knelpunten bij windenergie, en wellicht de komende tijd ook van de zogeheten zonneweides, is dat mensen ze niet in hun buurt willen of aan de horizon. De minister pleit voor participatie en zorgvuldige besluitvorming. ‘Bij de verdeling van lusten en lasten hoort ook de vraag of omwonenden tegemoet gekomen moeten worden voor het aanvaarden van nieuwe risico’s of overlast in hun leefomgeving.’

Schaliegas en kernenergie

Nog veel meer omstreden zijn schaliegas en kernenergie, in de tekst klinkt duidelijk door dat de minister bij beide onderwerpen moet laveren tussen de uiteenlopende standpunten van de coalitiepartijen VVD en PvdA.

Voor schaliegas houdt de minister vast aan het eerdere standpunt dat er de komende vijf jaar niet wordt gewonnen. Hij wil wel dat er zicht komt op wat er aan eventueel winbare hoeveelheid beschikbaar is door ‘langjarig onderzoek’. In eerste instantie aan boorkernen die toch al beschikbaar zijn, maar ‘uiteindelijk kunnen enkele onderzoekboringen onder de vlag van de overheid onderdeel worden van het onderzoeksprogramma. Tijdens de huidige kabinetsperiode zullen er geen schaliegasboringen plaatsvinden.’

Voor kernenergie ziet Kamp tot 2050 maximaal ruimte voor vier centrales (we hebben er nu één). Met de huidige marktomstandigheden (relatief lage elektriciteitsprijzen, extreem hoge investeringskosten), verwacht de minister geen nieuwe centrales, maar de marktomstandigheden kunnen veranderen. ‘Partijen kunnen voor bestaande centrales vergunning aanvragen.’ Verder sluit het kabinet ‘nieuwe technieken niet op voorhand uit mits die veilig zijn’. Hij noemt onder meer de thorium gesmolten zoutreactor. ‘De overheid steunt het onderzoek naar innovaties, zoals gesmolten-zout reactoren en andere generatie IV reactoren, die op termijn een rol zouden kunnen spelen in de energievoorziening.’

Kolencentrales

Hierover heeft het Energierapport een tweeledig standpunt. Er komen geen nieuwe kolencentrales, het kabinet gaat met de sector in overleg over hoe die uitfasering zich op termijn moet voltrekken. In de tussentijd moet het prijsmechanisme van emissierechten ervoor zorgen dat de opslag van CO2 van de grond komt.

Risico’s

Terecht gaat het Energierapport uitvoerig in op risico’s en risicobeleving. Rond de CO2-opslag bij Barendrecht en de (proef)boringen naar schaliegas speelden die immers een hoofdrol in de discussie. Het rapport bevat hierover een behartigenswaardig citaat: ‘Van alle betrokkenen is een open houding nodig tegenover vernieuwingen en technologie in het energiedomein waarvan de risico’s deels nog onbekend zijn. Het is voor de overheid de opgave om voorschriften voor een hoog niveau van veiligheid te combineren met ruimte voor innovatie, verantwoordelijkheden goed te beleggen en na incidenten niet onmiddellijk alles dicht te reguleren. Risico’s moeten zorgvuldig worden beheerst, maar er moet ruimte zijn en blijven voor vernieuwing.’

Innovatie

Vele paragrafen zijn gewijd aan de noodzaak van innovatie in het energiedomein. De vraag of daar meer geld voor nodig is wordt voorgelegd aan de Adviesraad voor Wetenschap, Technologie en Innovatie. ‘Adequate inzet op fundamenteel onderzoek en ontwikkeling is essentieel voor de latere stappen in de energietransitie. Demonstratieprojecten en het wegwerken van barrières voor marktintroducties zorgen voor daadwerkelijke toepassingen en leveren op kortere termijn al een bijdrage aan de energietransitie. Demonstratie en eerste uitrol zijn wezenlijk om te leren hoe innovaties in het systeem ingepast kunnen worden en zijn ook nodig voor de gewenste interactie in het innovatieproces.’

Maatschappelijke dialoog

Als gezegd, concrete maatregelen zijn in het Energierapport niet te vinden. De minister gaat komend jaar in dialoog met maatschappelijke organisaties, belanghebbenden, groepen burgers over de verdere aanpak van de energietransitie.

Voor de minister telt nu het Energieakkoord, waar hij zijn handen al vol aan heeft om te zorgen dat de daarin gemaakt afspraken worden nagekomen.

Het Energierapport heeft vooralsnog een wat meer vrijblijvende status, ook al maakt dat rapport duidelijk dat op de meeste terreinen de urgentie hoog is.