Vrienden met de paus
Religie en natuurwetenschap worden gezien als tegenpolen. Ten onrechte, toont De schepping van de wetenschap.
In het jaar 1608 vroeg Hans Lipperhey in Middelburg octrooi aan op een instrument dat ver weg gelegen objecten ineens veel dichterbij kon halen. Galileo Galilei hoorde ervan en besloot iets vergelijkbaars te maken. In 1610 nam de Italiaanse astronoom ermee de fasen van Venus waar. Het feit dat die planeet achter de zon langs bleek te bewegen, bewees dat het geocentrische model dat sinds de Oudheid voor waar werd aangenomen, niet kon kloppen.
Astronomen als Kepler en Copernicus volgden snel met al even opzienbare ontdekkingen. Het bijzondere aan deze grondleggers van de moderne wetenschap? Ze waren alle drie ‘oprechte gelovigen’, schrijft wetenschapshistoricus Stuart Mathieson in een uitgebreid essay in De schepping van de wetenschap. Copernicus was kanunnik, Kepler had een opleiding tot luthers predikant gevolgd en Galilei was zelfs vrienden met paus Urbanus VIII.
Grip op het bestaan
Door de eeuwen heen heeft de mens altijd geprobeerd grip te krijgen op het bestaan en op zijn plek in het universum. Het antwoord op existentiële vragen werd van oudsher gezocht in sterrenhemel, mythologie en religie.
In de zestiende eeuw kwam daar een instrument bij: wetenschap. De nieuwe kennis die dat opleverde en het geldende religieuze wereldbeeld moesten zich vervolgens tot elkaar gaan verhouden, wat een bijzondere dynamiek opleverde.
Die dynamiek staat centraal op een tentoonstelling in Museum Catharijneconvent in Utrecht, te zien tot 2 juni 2024. De rijk geïllustreerde catalogus voelt voor de lezer al als een ontdekkingsreis op zich, van de zestiende eeuw tot nu.
De huidige secularisatie ten spijt blijkt het christendom in de ontwikkeling van de wetenschap een veelvormige en blijvende aanwezigheid te hebben gehad.
De schepping van de wetenschap
Lieke Wijnia e.a. | 192 Blz. | € 34,95