De komende dertig jaar komen er wekelijks acht miljoen stadsbewoners bij door geboorte en migratie. Om te voorkomen dat gebouwen en infrastructuur nog meer landbouwgrond en natuur opslokken, moeten mensen dichter op elkaar gaan wonen. Dat bespaart ook nog eens veel energie. Voorwaarde is wel dat we de verticale component van de stad beter gaan benutten.
 
tekst ir. Joost van Kasteren
 
‘Steeds hoger bouwen is niet altijd de oplossing’, zegt ir. Bill Baker. Dat klinkt wat wonderlijk uit de mond van iemand die als civiel ingenieur bij architectenbureau Skidmore Owings & Merrill verantwoordelijk was voor de constructieve aspecten van het hoogste gebouw ter wereld, de Burj Khalifa in Dubai. Wat Baker ermee wil zeggen, is dat we niet per definitie nog veel meer en veel hogere gebouwen moeten bouwen, maar dat we ook moeten kijken naar de dichtheid, naar het aantal mensen per vierkante kilometer. En die daalt.

Baker noemt als voorbeeld van verdunning Chicago, de stad waar hij zelf woont en werkt. In 1950 telde de Amerikaanse stad zesduizend bewoners per vierkante kilometer; ruim zestig jaar later is dat aantal gehalveerd. Elke twaalf maanden is gemiddeld een half miljoen hectare landbouwgrond en natuur opgeofferd voor het aanleggen van buitenwijken, waar middle class America zijn ideaal van een vrijstaand huis op een lap grond kon verwezenlijken. Met als gevolg dat Suburbia een bevolkingsdichtheid heeft van nog geen duizend inwoners per vierkante kilometer.

Ter vergelijking: Den Haag, de gemeente met de hoogste dichtheid in ons land, telt 6200 inwoners per vierkante kilometer, evenveel als Chicago in de jaren vijftig. Anders dan in de Verenigde Staten is ons Suburbia, de Vinex-wijk, nog redelijk dicht bevolkt met zo’n vierduizend inwoners per vierkante kilometer. Toch is ook hier de trend naar lagere dichtheden waarneembaar ten koste van landbouwgrond en natuur. In de afgelopen dertig jaar is het oppervlak bebouwd gebied in Nederland met 400 km² uitgebreid.

Voor echt hoge dichtheden zetten bijvoorbeeld Manhattan en Hongkong de toon, met zo’n 25 000 tot 60 000 bewoners per vierkante kilometer. Het voordeel van bouwen in hoge dichtheden is niet alleen ruimtebesparing, maar ook energiebesparing. Volgens Baker is de CO2-uitstoot per inwoner in New York minder dan een derde van het gemiddelde van de Verenigde Staten. Voor een deel komt dat doordat woningen downtown meestal kleiner zijn en, als het gaat om flats, meestal maar twee en maximaal vier oppervlakken hebben die met de buitenlucht in verbinding staan.

De belangrijkste besparing zit echter in het transport: Amerikaanse huishoudens in de binnenstad gebruiken 30 % minder energie voor transport dan de huishoudens in de buitenwijken, niet alleen voor woon-werkverkeer, maar ook voor recreatie. De vergelijking wordt nog extremer als we het energieverbruik van een inwoner van Houston – een zogeheten sprawled city, waar je voor een pak melk een kwartier moet rijden – vergelijkt met Hongkong, een van de meest compacte steden ter wereld. Dat scheelt meer dan een factor tien: 65 000 MJ per jaar versus 5000 MJ per jaar.

Hoogbouw lijkt dus toch het antwoord  in Azië, het Midden-Oosten, delen van Afrika en andere gebieden waar de stadsbevolking in hoog tempo toeneemt als gevolg van vooral binnenlandse migratie. Telde de wereld in de jaren zestig nog maar twee of drie gebouwen hoger dan 200 m, inmiddels zijn dat er al meer dan 900, waarvan er 70 hoger zijn dan 300 m. Volgens dr. Antony Wood, directeur van de Council on Tall Buildings and Urban Habitat staat het overgrote deel van de hoge gebouwen nu in Azië (45 %) en het Midden-Oosten (27 %). De laatste twintig jaar neemt ook het aandeel woningen in die hoge en zeer hoge gebouwen toe. In 1990 waren vrijwel alle hoge gebouwen in gebruik als kantoor of hooguit in combinatie met een hotel. Inmiddels is dat nog maar de helft en neemt het aandeel woningen toe, vaak in combinatie met kantoren en hotels. Meer dan 10 % van de allerhoogste gebouwen telt alleen woningen.

Lees hier het volledige artikel.