Jan Wüst, een gepensioneerd timmerman, woont in een rijtjeshuis onder de rook van het stadionnetje van SC Cambuur in Leeuwarden. Hij is 73 en in zijn huis staan een oude radio, foto’s van de  koninklijke familie en veel houten kasten. Hij was bang voor ‘houtwurm’. Sinds zijn broer is overleden, woont hij alleen.

Hij schonk koffie uit een thermoskan en zei dat hij het verschrikkelijk vond dat juist die ochtend Brussel het doelwit was geworden van aanslagen.

‘U zult wel wat beters te doen hebben?’

Op de salontafel stond een miniatuurdraaiorgel, helemaal met de hand gemaakt. Een verdieping hoger tussen de strijkplank en een wasrek een wat groter orgel. Daarna gingen we de trap op naar de  zolder, waar een immens draaiorgel stond.

Hij was er al twintig jaar mee bezig en dacht nog drie jaar nodig te hebben. Soms, als hij even niet meer wist hoe verder te gaan met de bouw, zette hij een van de langspeelplaten met draaiorgelmuziek
op die in hoge stapels tegen de muren stonden.

Hij was al jong begonnen met het fotograferen van en het noteren van bijzonderheden van de draaiorgels die hij op straat tegen kwam. Hij ging ook meerdere malen naar de Efteling vanwege het enorme draaiorgel daar.

‘Ja, en dan kijk je daar natuurlijk je ogen uit.’

Hij was ook een keer naar een fabriek van draaiorgels in Parijs gereden. Hij had geen adres, en toen hij eindelijk op de plaats van bestemming was, bleek de fabriek gesloten, maar hij vond het toch een mooie reis.

‘Ik dacht hier komen ze dus vandaan, de draaiorgels.’

Op een verjaardag kreeg hij bladmuziek voor een draaiorgel cadeau. Hij zag het als een aanmoediging om een echt draaiorgel te bouwen.

Alles aan het draaiorgel had hij zelf gemaakt, van de houten pijpen tot de mintgroene beschildering. Behalve het draaiwiel. ‘Dat komt uit een oude wasmachine.’

Hij stopte de orgelmuziek in de houder en draaide aan het wiel. We rekenden op alles, maar niet op een monotone zoemtoon.

‘Dit is nog niet zoals het hoort’, riep Jan Wüst boven het geluid uit.

‘Stopt u maar met draaien’, schreeuwde ik terug.

‘Dat gaat niet!’, luidde het antwoord.

Dat was het nadeel van orgelmuziek, als je de kartonnen met gestanste gaten eenmaal in het draaiorgel had gestopt moest je het ook ‘afdraaien’ ook.

‘Ik kan niet sneller’, zei Jan Wüst, die als een bezetene aan het wasmachinewiel draaide, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat we die dag nog veel belangrijker zaken te doen hadden.

‘Doet u maar rustig aan’, riep ik. ‘We hoeven niet naar Brussel.’

‘Klaar’, zei Jan Wüst tien minuten later. ‘Ik heb het helemaal afgedraaid.’

Hij legde uit dat alles perfect functioneerde, maar dat hij het stemmen en finetunen van zijn draaiorgel telkens had uitgesteld, omdat hij ook wel besefte dat hij alle buren daarvan op de hoogte diende te stellen.

‘Heeft u wel eens een draaiorgel gehoord? Och jongen, dat is toch zo’n fijn geluid. Maar ook krachtig, het dendert over de daken.’

Een ander nadeel van het op zolder bouwen van zo’n groot draaiorgel was dat het nooit meer naar beneden zou komen. Het was een probleem waar hij, toen hij begon met bouwen, nooit bij stil had gestaan en waarvan hij de oplossing steeds naar voren schoof.

‘Een draaiorgel hoort op straat’, zei Jan Wüst. ‘Dat moet ook heus gaan gebeuren.’

Gelukkig duurt het nog drie jaar voor zijn levenswerk af is.

‘Misschien dat ingenieurs tegen die tijd nieuwe technieken hebben ontwikkeld, zodat ze het dak van mijn huis kunnen tillen, of zoiets. Een andere oplossing is dat ik alles weer uit elkaar schroef en onderdeel voor onderdeel naar beneden verhuis.’

Hij durfde niet te schatten hoeveel jaar dat zou kunnen duren.

 

tekst Marcel van Roosmalen  foto Elmer van der Marel