Beter bij de les
De rol van technologie in het onderwijs zal de komende jaren flink toenemen. Educatieve tools zijn namelijk een krachtig hulpmiddel bij het leren. Tegelijk ligt de verleiding op de loer om voor technologie te kiezen, puur omdat die hip en modern is. ‘Gebruik onderwijstechnologie alleen als deze meerwaarde biedt voor het leerproces.’
Als groep 4 van basisschool De Boeier in Lelystad schrijfles krijgt, zijn vulpennen en schriften niet langer nodig. Schrijfrobot Sqriba helpt de leerlingen hun handschrift te verbeteren. Op een speciaal werkblad volgen ze de bewegingen van een sturende magnetische pen; op het bijbehorende schermpje zien ze het letterspoor. De eerste testresultaten zijn veelbelovend.
Wie met een beetje techno-optimisme naar het onderwijs kijkt, ziet meer van dit soort mogelijkheden voor de toepassing van technologie in het klaslokaal. Toch gaat de invoering op veel scholen langzaam, al zijn er inmiddels wel al duizenden scholen die voor de reken- en taallessen tabletprogramma’s als Snappet en Gynzy gebruiken om het niveau van de opgaven aan het niveau van de leerlingen aan te passen. Maar er zijn ook nog veel basisscholen waar weliswaar een digibord in de meeste klaslokalen hangt, maar waar het aantal computers zich beperkt tot een paar verouderde modellen achter in het lokaal. En de Steve Jobsscholen, ook wel iPad-scholen genoemd, zijn net zo snel verdwenen als ze zijn opgekomen.
Hoe kan de rol van educatieve technologie, ofwel EduTech, eruit zien in een verregaand gedigitaliseerde samenleving? Hoe kunnen leerlingen en studenten makkelijk informatie en vaardigheden verwerven?
Onderwijs op maat
Vraag het aan de onderwijssector zelf en onverdeeld optimisme is de reactie. Dat blijkt uit een publicatie van de Stichting Toekomst der Techniek (STT). Voor het in juni verschenen rapport Het eeuwige leren ondervroeg de stichting ruim zestig bestuurders en topmanagers van de overheid, onderwijsinstellingen, technologiebedrijven en maatschappelijke organisaties. ‘Ze voorzien al op korte termijn, binnen tien tot vijftien jaar, gigantische transformaties’, vertelt dr. Dhoya Snijders, projectleider bij STT.
Zo verwachten de respondenten dat de meeste leerlingen over tien tot vijftien jaar hulp krijgen in de vorm van een persoonlijke, digitale leerassistent. Die geeft op basis van kunstmatige intelligentie feedback over het leerproces en helpt bij het leren. ‘Zo’n assistent is niet gebonden aan één vakgebied en ook niet aan één onderwijsinstelling, maar gaat een leven lang leren faciliteren en begeleiden.’
Ze voorzien al op korte termijn, binnen tien tot vijftien jaar, gigantische transformaties
Big-data-analyses van eerder opgedane kennis worden ingezet om volledig gepersonaliseerde lesprogramma’s op te stellen, denken de ondervraagden. Biometrische gegevens als hartslag, zweetproductie en oogbewegingen zullen realtime feedback geven op het leerproces. Daarnaast worden persoonlijke data over het leven van leerlingen, zoals dieet en slaapritme, meegenomen in de leeranalyses. ‘EduTech zal volgens de ondervraagden leiden tot meer personalisering van het leren’, zegt Snijders. ‘Technologie maakt het makkelijker om op maat gemaakt onderwijs aan te bieden.’
Daarmee is het klassikale model, dat dominant is in het huidige onderwijs, niet langer vanzelfsprekend. ‘Het onderwijs is nu vanwege budget en tijd noodgedwongen gericht op het gemiddelde van de groep’, zegt prof.dr. Rolf van der Velden, hoogleraar onderwijs en beroepsloopbaan aan de Universiteit Maastricht en directeur van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA). ‘De ruimte voor individuele verrijking en verdieping is beperkt. Dankzij technologie kunnen we de leeromgeving zodanig inrichten dat talent zich maximaal kan ontwikkelen; ook eenzijdig getalenteerden die in het huidige systeem verloren gaan. In het voortgezet onderwijs is het nu zo dat je alle vakken op een bepaald niveau moet doen om een diploma te krijgen. Daardoor haalt een havist die makkelijk wiskunde op academisch niveau aan zou kunnen, maar moeite heeft met talen, het vwo niet, terwijl hij een briljant ingenieur zou kunnen zijn.’
Samen leren
Op het vlak van gepersonaliseerd leren lijkt onderwijstechnologie dus veelbelovend. De technologie die op dit moment al in het onderwijs is te vinden, is dan ook met name gericht op individuele leerprocessen. ‘En dat terwijl sociaal leren eveneens erg belangrijk is’, stelt dr. Fleur Prinsen, lector digitale didactiek aan de Hogeschool Rotterdam. In groepen leren mensen door te kijken hoe anderen iets doen en wat de gevolgen daarvan zijn. Leren gebeurt ook door in een groep samen te werken aan een project of aan de oplossing van een probleem.
De kracht van sociaal leren wordt onderschat
Daarom staat Prinsen sceptisch tegenover gepersonaliseerd leren. ‘De kracht van sociaal leren wordt daarbij onderschat. Interactie met anderen van verschillende niveaus en met verschillende achtergronden is van wezenlijk belang. Bij individuele leerroutes ontneem je leerlingen de kans om van elkaar te leren.’ Social media hebben een groot leerpotentieel, aldus Prinsen. ‘Die lenen zich bij uitstek om content te laten zien en te delen. Met behulp van technologie kunnen studenten makkelijk online samenwerkend leren. Er wordt echter nog maar weinig technologie ingezet die daarop is gericht.’
Dat is zeker niet het geval op de campus van de Katholieke Universiteit Leuven in Kortrijk. ‘De KU Leuven zet radicaal in op educatieve technologie die interactie en samenwerking ondersteunt om zo leren te bevorderen’, vertelt prof.dr. Piet Desmet, vicerector educatieve technologie van de KU Leuven en campusrector in Kortrijk. ‘De campus in Kortrijk is onze proeftuin voor onderwijstechnologie.’ (Zie het kader 'Studeren en testen tegelijk'.)
In dit zogeheten Edulab zijn verschillende technologieën aanwezig om het werken in groepjes te stimuleren en faciliteren. Studenten, die volgens het principe bring your own device hun eigen laptop, tablet of smartphone gebruiken, kunnen hun schermen delen, bijvoorbeeld om resultaten te vergelijken of samen aan één document te werken. ‘Traditioneel geven we leerlingen een schrijftaak, die de docent na inleveren corrigeert met een rode pen en van een cijfer voorziet’, vertelt Desmet. ‘Maar wat gebeurt er met die correcties? Die feedback verdwijnt vaak direct in de boekentas en moet buiten de les worden verwerkt. In het Edulab gaan docent en studenten via gedeelde schermen de taak gezamenlijk verbeteren. Daarbij leren de studenten ook van elkaar. Aan het einde van de les is de opdracht dan helemaal klaar.’
STUDEREN EN TESTEN TEGELIJK
In het Edulab probeert de KU Leuven onderwijstechnologie uit op 1500 studenten. De voorlopige resultaten zijn erg positief.
De studenten op de Kortrijkse campus KULAK van de Belgische KU Leuven krijgen daar niet alleen les, maar zijn tegelijkertijd proefpersonen: op de campus testen ze de nieuwste onderwijstechnologie uit.
‘Edulab is het living lab van onze onderzoeksgroep ITEC’, vertelt prof.dr. Piet Desmet van de KU Leuven. ‘De campus in Kortrijk is de KU Leuven op zakformaat. De 1500 studenten volgen 23 verschillende studierichtingen variërend van letteren en rechten tot ingenieurswetenschappen en geneeskunde. En daarmee heeft de campus de ideale schaal om de effectiviteit van technologie te testen.’
Virtueel lokaal
De basis van Edulab, dat nu twee jaar bestaat, is een elektronische leerplatform, technology enhanced collaborative learning (TECOL), waarop studenten met hun eigen smartphone, tablet of laptop kunnen inloggen. In interactieve hoorcolleges maakt het platform onder meer het stellen van silent questions mogelijk, die bij de docent op zijn monitor verschijnen en die medestudenten kunnen liken. ‘Een student hoeft dus niet met een rood hoofd en trillende stem iets te vragen ten overstaan van driehonderd medestudenten.’ De docent kan ook via een poll of een quiz checken in welke mate noodzakelijke voorkennis aanwezig is of hoe goed de materie is begrepen. ‘Op die manier kan hij veel meer uit zijn hoorcollege halen.’
Eye tracking
In de remote classroom wonen twee groepen studenten op twee verschillende locaties dezelfde les bij. En in de virtual classroom geeft een docent tegelijk les aan studenten die fysiek aanwezig zijn én aan individuele studenten die op verschillende locaties de les virtueel bijwonen. Ook zijn er ruimtes ingericht voor het samenwerken in groepjes, waar het platform het mogelijk maakt om schermen te delen.
‘We doen voortdurend effectiviteitsmetingen’, vertelt Desmet. ‘We kijken naar gebruikerspercepties, het werkelijke gebruik en het effect op de leerresultaten. Daarbij zetten we vragenlijsten en logfiles in, maar ook bijvoorbeeld eye tracking en wearables.’ De definitieve resultaten zijn pas volgend jaar bekend, maar de uitkomsten van de metingen tot nu toe zijn behoorlijk positief. ‘Het novelty effect, waarbij studenten enthousiast zijn omdat de gebruikte technologie nieuw is, wordt duidelijk overstegen.’ Neem de rechtenstudenten. ‘Die zijn niet echt technologie-georiënteerd. Toch blijkt de virtual classroom dé oplossing voor de deeltijdstudenten, die er bij die studierichting veel zijn. De docent heeft nauwelijks in de gaten wie er echt fysiek aanwezig is en wie op afstand meedoet, want de participatie van beide groepen blijkt gelijk.’
Niet altijd robuust
Er zijn ook negatieve kanten. ‘Technologie is niet altijd even robuust en voldoet niet altijd aan de didactische noden. Computers kunnen lastig omgaan met spreektaal en volautomatisch intelligente feedback geven is ook nog een brug te ver in heel wat onderwijssettings. Er zijn zeker nog uitdagingen op zowel technologisch als didactisch gebied.’
Contactmomenten met leerlingen zijn op een veel betere manier te benutten dan voor traditionele kennisoverdracht, waarbij de docent praat en de studenten luisteren. ‘Waarom zou je je tijd vullen met standaardkennisoverdracht?’, vraagt Prinsen zich af. ‘Het is bijna zonde klassikale tijd te gebruiken om alleen maar te praten. Daar zijn kennisclips zeer geschikt voor. De tijd in de klas is dan te besteden aan verdieping, het aanpakken van knelpunten of actieve werkvormen. Eigenlijk zijn kennisclips alweer een beetje ouderwets. Interactieve kennisclips, waarin tussendoor ook vragen worden gesteld, zijn de volgende stap.’
Rondgoogelen
Is kennisoverdracht überhaupt nog wel nodig in een maatschappij waarin internet altijd beschikbaar is? ‘Dat je alles kunt opzoeken met Google is een foute gedachte’, vindt ROA-directeur Van der Velden. ‘Als je niet weet waar je naar moet zoeken, kun je het ook niet vinden. Er is toch niemand die een hersenoperatie laat uitvoeren door een neurochirurg die zijn kennis tijdens de ingreep bij elkaar googelt? Bij andere vakgebieden is het niet anders. Je wordt geen expert door rond te googelen. Kennis is en blijft belangrijk. Neem een ingenieur. Er wordt gezegd dat dingen als communiceren en samenwerken het belangrijkste zouden zijn. Als dat werkelijk zo was, dan kun je een brug net zo goed laten bouwen door een communicatiedeskundige. Maar niemand zou dat doen. Een ingenieur moet in de allereerste plaats een ingenieur zijn.’
Er is toch niemand die een hersenoperatie laat uitvoeren door een neurochirurg die zijn kennis tijdens de ingreep bij elkaar googelt?
Lesgeven is bovendien veel meer dan alleen kennisoverdracht. Daardoor zal een robot de plaats van een docent niet kunnen innemen. ‘Een robot kan kleuters een verhaaltje voorlezen, eindeloos opnieuw, maar hij ziet niet of Pietje het snapt’, zegt prof.dr. Eliane Segers, hoogleraar leren en technologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. ‘En hij kan leerlingen rekentafels aanleren door met hen te zingen, maar ziet niet dat Jantje geen zin heeft om mee te doen. Een docent is onmisbaar. Een goede docent kan zelfs een slechte leermethode compenseren.’
Prinsen is het hiermee eens. ‘Als jouw opvatting van je rol als docent is dat je alleen kennis overdraagt, dan ben je inderdaad te vervangen door een robot. Wie goed lesgeeft, kijkt bewust welke leerstrategieën effectief zijn. Je moet het leerproces activeren en daar kan technologie ondersteuning bij bieden.’
Desmet van de KU Leuven denkt dat technologie juist meer eisen stelt aan leerkrachten. ‘Onderwijs is nu nog veel te veel gericht op herhaling en onthouden. Technologie kan dat gedeelte op zich nemen, waardoor docenten zich kunnen richten op de zogeheten hogereordedenkvaardigheden, zoals analyse, creatie en evaluatie. Continu in debat gaan met leerlingen eist veel meer van hen; ze moeten permanent op scherp staan en worden veel meer uitgedaagd.’
Volgens Desmet vormt technologie dus geen bedreiging voor docenten. ‘Nee, het lage maatschappelijke aanzien van de leerkracht: dát is het probleem. De instroom bij de lerarenopleidingen loopt terug, terwijl we meer dan ooit intelligente leerkrachten nodig hebben.’
De oren in, de vingers uit
De inzet van technologie in het onderwijs kent ook negatieve kanten. Zo heeft ongeveer 30 % van de basisschoolleerlingen moeite met schrijven, blijkt uit onderzoek. Door het gebruik van computers, tablets en smartphones, zowel thuis als op school, hoeven ze steeds minder te schrijven. Ze krijgen minder oefening en daardoor schrijven ze ook minder goed – zie daar de reden achter de ontwikkeling van schrijfrobot Sqriba.
Toch is ouderwets schrijven nog steeds belangrijk. Uit onderzoek blijkt dat handmatig schrijven de hersenontwikkeling stimuleert en typen niet. Bovendien blijven handgeschreven aantekeningen beter in het geheugen hangen. ‘Mensen kunnen vaak veel sneller typen dan schrijven’, zegt prof.dr. Paul Kirschner, universiteitshoogleraar en hoogleraar onderwijspsychologie aan de Open Universiteit. ‘Daardoor gaat het de oren in en de vingers uit; je verwerkt het niet. Omdat je niet zo snel kunt schrijven als praten, moet je samenvatten en parafraseren. Je moet bij het aantekeningen maken met een pen de informatie dus ook cognitief verwerken. Verwerking is de basis van het leren, waardoor je die informatie beter onthoudt.’
Prinsen benadrukt dat het belangrijk is om naar het onderliggende leerprincipe te kijken. ‘Bij typen hoef je minder na te denken, waardoor de actieve verwerking bij schrijven beter is. Maar als je leerlingen tijdens het typen aan het werk zet, dan zijn de resultaten gelijk. Met activerende opdrachten tijdens het maken van aantekeningen spreek je het achterliggende leerprincipe aan.’
Het rapport van STT voorspelt dat het papieren lesmateriaal nog voor 2030 zal verdwijnen. ‘Dat zou een verschraling van het onderwijs zijn’, vindt Kirschner. ‘Je leert namelijk veel beter als je leest van papier dan van een scherm, zo bleek uit een metastudie die afgelopen voorjaar is gepubliceerd. De leessnelheid is gelijk, maar je onthoudt meer als je van papier leest. Dat heeft te maken met het fysieke aspect; het tastbare van de ene naar de andere pagina gaan.’
Prinsen, die als eerste lector haar intreerede alleen online publiceerde, plaatst hier een kanttekening bij: ‘Als je een standaardtekstboek zo online zet, zal die versie het inderdaad nooit winnen van een fysiek boek. Dat laatste zal altijd betere resultaten opleveren. Maar het is een beetje dom om een boek alleen maar ‘achter glas te plaatsen’. Dat doet niets met het leerproces. Je moet gebruikmaken van de extra mogelijkheden die technologie biedt. Zo kun je tekst multimediaal verrijken, onder meer om het verslappen van de aandacht tegen te gaan.’
Het is een beetje dom om een boek alleen maar 'achter glas te plaatsen'
Kortom, onderwijstechnologie is een tool die goed én slecht is te gebruiken. Het is van groot belang dat die technologie wordt ontworpen met aandacht voor en verstand van de achterliggende leerprocessen. Zo zijn computers heel geschikt voor ‘drillinstructies’: repetitieve oefeningen met directe feedback. Denk aan oefensoftware op de basisschool voor het leren van rekentafels of het verhogen van de leessnelheid. De werking is gebaseerd op het meest simpele leerprincipe, dat van herhaling.
Er bestaan echter veel meer en veel complexere leerprocessen, zoals sociaal leren. ‘Over de precieze invloed van technologie binnen complexere leerprocessen hebben we nog nauwelijks kennis’, zegt Prinsen. ‘Er zijn maar weinig instrumenten om te toetsen of bepaalde technologie echt het leren ondersteunt. Je kunt lesstof verrijken met media, zoals animaties, maar dat leidt niet per se tot beter leren; wellicht zorgt het alleen voor een betere motivatie.’
Digitale geletterdheid
Bij de ontwikkeling van onderwijstechnologie wordt wel gekeken naar usability, vervolgt Prinsen. ‘Maar dan gaat het vooral om de interface en het gebruiksgemak. De pedagogische bruikbaarheid wordt vaak vergeten. Het is verstandig om ook vanuit de didactiek naar technologie te kijken. Ik pleit daarom voor een intensievere samenwerking tussen onderwijskundigen en technologische experts, zodat de achterliggende programmatuur het leerproces goed ondersteunt.’ Dat is namelijk lang niet altijd het geval (zie het kader ‘Pas op voor slecht spul’). ‘Technologie is geen universele remedie’, benadrukt Desmet van de KU Leuven. ‘Gebruik onderwijstechnologie daar waar die een meerwaarde heeft, en anders niet.’
PAS OP VOOR SLECHT SPUL
Peperdure digiborden waarop de leerkracht alleen maar af en toe een filmpje laat zien, apps die niet aansluiten bij hoe mensen leren: het zijn twee voorbeelden van onderwijstechnologie die zijn doel voorbijschiet.
‘Onderwijstechnologie is een geweldig hulpmiddel, maar je moet die niet alleen maar inzetten omdat het hip en modern is’, waarschuwt prof.dr. Eliane Segers, hoogleraar leren en technologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
Als voorbeeld noemt ze het digibord, dat inmiddels in vrijwel elke klas van de basisschool hangt. ‘Basisscholen zijn daar misschien te snel op overgestapt. Het zijn prachtige dingen, áls ze tenminste worden gebruikt zoals ze kúnnen worden gebruikt. Het is een gemiste kans als je er alleen YouTube-filmpjes op afspeelt. Dat kan net zo goed via een beamer, die bovendien veel goedkoper is.’
Ook educatieve apps verdienen een kwaliteitscheck, vindt Segers, tevens bijzonder hoogleraar lezen en digitale media aan de Universiteit Twente. ‘Je loopt namelijk het risico dat je slecht spul inzet. Apps die zich bijvoorbeeld richten op leren lezen, zouden hoofdletters moeten vermijden, de klank in plaats van de naam van de letters moeten benoemen en moeten beginnen met klankzuivere woorden. Dan sluiten ze aan bij het leesonderwijs in Nederland. Helaas is dat lang niet altijd het geval.’
Onderzoekend leren
Het is essentieel om te weten vanuit welke visie op het leerproces software of een app is geprogrammeerd, benadrukt dr. Fleur Prinsen, lector digitale didactiek aan de Hogeschool Rotterdam. ‘Je moet je bewust zijn van de aannames die zijn gedaan in de achterliggende programmatuur. Onderzoekend leren bijvoorbeeld kent zes fases. Een app is zo te programmeren dat de leerling die fases een voor een moet doorlopen. Dat komt echter niet overeen met de werkelijkheid. Onderzoekend leren verloopt niet in een bepaalde volgorde, maar is een iteratief, rommelig proces. Een leerling loopt dan vast met zo’n app, omdat die de werkelijkheid van het leerproces niet reflecteert.’
Snijders van STT is het bij het kijken naar de geschiedenis van EduTech opgevallen dat de introductie van nieuwe technologie over het algemeen niet voortkomt uit een vraag van de gebruikers, zoals docenten en leerlingen. ‘Vaak is de push afkomstig van politici, bestuurders en technologiebedrijven, die technologische oplossingen presenteren voor bestaande onderwijsproblemen. Hierbij is onvoldoende aandacht voor de gebruikers.’
Een grote misvatting is in elk geval dat de huidige generatie digital natives niet zou hoeven leren om te gaan met technologie. ‘Het is jammer dat die term is ontstaan’, vindt hoogleraar leren en technologie Segers, ‘want het schept verwachtingen waar kinderen nooit aan kunnen voldoen. Weten hoe je een tablet moet bedienen, is iets heel anders dan goed kunnen leren met behulp van een tablet. En ook het vinden en beoordelen van informatie op internet is iets wat je niet automatisch kunt.’ Digitale geletterdheid is dus een vaardigheid die kinderen van jongs af aan moet worden bijgebracht (zie het kader ‘Opleiden voor niet-bestaande banen’).
Digital natives of niet: deze generatie staat wel open voor technologie in het onderwijs. Kijk maar naar groep 4 van basisschool De Boeier, waar schrijfrobot Sqriba een groot succes is.
OPLEIDEN VOOR NIET-BESTAANDE BANEN
Zo’n 65 % van de huidige basisschoolleerlingen krijgt later een beroep dat nu nog niet bestaat, schat het World Economic Forum. Maar dat betekent niet dat jongeren alleen maar algemene 21e-eeuwse vaardigheden hoeven te leren en geen vakkennis meer nodig hebben.
Niet alleen het onderwijs verandert door nieuwe technologie, hetzelfde geldt voor de arbeidsmarkt. Hoe leiden we jongeren op voor beroepen die nu nog niet bestaan? ‘Dat lijkt een probleem, maar dat is het in de praktijk niet’, stelt prof.dr. Rolf van der Velden, hoogleraar onderwijs en beroepsloopbaan aan de Universiteit Maastricht en directeur van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA). ‘Je moet zorgen dat jongeren een goede entree kunnen maken op de arbeidsmarkt. Als ze goed zijn voorbereid en de arbeidsmarkt betreden met voldoende bagage, dan kunnen ze zich aanpassen aan de ontwikkelingen, ook aan een beroep dat niet precies aansluit op hun opleiding.’
Dat jongeren daarbij genoeg zouden hebben aan algemene vaardigheden als communiceren en samenwerken, de zogeheten 21e-eeuwse vaardigheden, is volgens Van der Velden onzin. ‘Die moeten zeker niet in de plaats komen van beroepsspecifieke vaardigheden en vakkennis’, stelt hij. ‘Neem de algemene vaardigheid analytisch leren denken. Er is geen enkele universiteit die in het eerste jaar begint met het vak Analytisch leren denken I. Voordat je iets algemeens kunt ontwikkelen, is er altijd eerst inhoud nodig. Kun je al die specifieke vaardigheden over twintig jaar nog gebruiken in je baan? Waarschijnlijk niet, maar in een specifiek kennisdomein ontwikkel je wel generieke vaardigheden.’
Bakken op grote hoogte
Het bijbrengen van een stevige en brede kennisbasis is en blijft erg belangrijk, vindt ook prof.dr. Paul Kirschner, universiteitshoogleraar en hoogleraar onderwijspsychologie aan de Open Universiteit. ‘In dat opzicht hoeft het onderwijs niet te veranderen. Wat wel anders moet, is dat wij kinderen op dit moment de schijnzekerheid geven dat wat ze leren altijd voldoende is. Dat is niet het geval.’
Kirschner, die vroeger chef-kok is geweest, licht het toe met een analogie uit de keuken. ‘Neem een scholier die wordt opgeleid tot bakker. Die is in staat een brood of een cake te bakken volgens een recept. Maar gaat hij of zij stage lopen in bijvoorbeeld Crested Butte in Colorado, dan is er een probleem. Dat dorp ligt op grote hoogte, waardoor de luchtdruk er lager is. Daardoor verloopt het rijzen van deeg anders en kookt water bij een lagere temperatuur, wat van invloed is bij het maken van glazuur. Die leerling moet accepteren dat zijn kennis niet toereikend is, maar dat hij daarmee wel de juiste nieuwe kennis kan vergaren om het probleem op te lossen.’
Kennis zou dan ook op een andere manier moeten worden getoetst, vindt Kirschner. ‘Die bakkersleerling moet niet alleen het recept kunnen reproduceren, maar moet ook andersoortige vragen krijgen: kun je een situatie bedenken waarin het recept van brood of cake niet werkt? Waarom is dat? En hoe kun je dat oplossen? Leerlingen moeten terugkoppeling krijgen als iets niet werkt. Zo maak je hun kennisbasis toekomstbestendig en zijn ze goed voorbereid als ze in de toekomst van baan of beroep moeten veranderen.’
Informatiemanagement
De kernvaardigheden zijn en blijven nog steeds Nederlands en rekenen. ‘Daar is digitale geletterdheid bijgekomen’, zegt Van der Velden. ‘Kennis over het omgaan met digitale media en computergebruik moet een standaardplaats krijgen in het curriculum. Het is belangrijk om te leren hoe je informatie kunt vinden en hoe je die moet beoordelen.’
Naast deze informatiegeletterdheid is ook informatiemanagement van belang, vult Kirschner aan. ‘Vroeger was de bibliotheek beperkt. Je zocht iets op, maakte een paar kopieën en dat was het. Nu kun je overal wat vinden en het overal bewaren. Je moet informatie niet alleen kunnen zoeken, identificeren, evalueren en gebruiken, maar ook kunnen vastleggen, beheren en delen. Dat zijn de enige echte 21e-eeuwse vaardigheden die ik kan bedenken.’
tekst ir. Judith Robbe
openingsfoto Wavebreakmedia