Remmende voorsprong
Bewegen we ons naar een singulariteit, vraagt columnist Marcel Möring zich af?
Er is een mysterieus verschijnsel dat optreedt als alle voorzorgsmaatregelen in acht zijn genomen om dat verschijnsel te voorkomen. Ik heb er nog geen naam voor, maar ik weet hoe het werkt. Het is als de paraplu die je nooit nodig hebt, tot je hem vergeet.
We zijn aangekomen in het uiterste noorden van Duitsland, waar ik een week lang lezingen geef. We pakken de koffers uit en mijn vrouw zegt: ‘Ik hoop dat ik deze keer niets heb vergeten.’ Als alles is uitgepakt blijkt dat inderdaad het geval te zijn. ‘Waarschijnlijk heb je nu juist te veel meegenomen,’ zeg ik.
We zijn ondergebracht in een hotel waarvoor ik het woord ‘sober’ niet wil gebruiken, want dat behelst een mate van eenvoud die je kunt waarderen. De bedden komen van de kinderafdeling van Ikea, de vloer is pas gevernist en plakt, en het personeel trekt na zes uur de deur achter zich dicht waarna je alleen nog met een code binnen kunt komen.
‘Het is wel schoon,’ zegt mijn vrouw, die van de goede moed erin houden is.
’s Avonds treed ik op in een 18e-eeuws gebouw waar ooit het Deense bestuur zetelde. Dit gebied is pas in de late 19e eeuw door de vermaledijde Pruis bezet en natuurlijk nooit teruggegeven. Het gebouw is nu eigendom van een tachtigjarige Duitse dichteres die er culturele avonden organiseert die zo populair zijn dat er honderd mensen aanwezig zijn om naar een Nederlandse schrijver te luisteren die in Rudi Carrell-Duits over zijn boek praat.
Zo trekken we van plaats naar plaats, terwijl de zomer ondertussen in alle hevigheid terugkeert van weggeweest.
Aan het einde van de week rijden we naar huis om te stranden in een file ten gevolge van een botsing. We staan anderhalf uur op het blakerende asfalt en kletsen met andere automobilisten. De tocht zal uiteindelijk ruim acht uur duren, niet in het minst omdat we bij nadering van zelfs maar de geringste bebouwing niet harder dan zeventig mogen rijden.
‘Ik begrijp hier niets van,’ zeg ik. ‘Op de Autobahn jagen ze je met 200 voorbij, alsof het milieu en de veiligheid er niet toe doen, en midden in de bossen moet je zeventig rijden omdat er verderop bebouwing is.’
‘Op de ring van Rotterdam en Amsterdam mag je ook maar tachtig,’ zegt mijn vrouw.
‘Maar dan ben je in de stad!’
Er komt een moment waarop we aankomen voor we weggaan
Niet dat die Autobahn zich zo goed met hoge snelheid laat berijden, trouwens. Waar wij rijden zijn de wegen meestal tweebaans en gemaakt van gerecycled strokarton dat moet doorgaan voor asfalt. Markeringen zijn versleten, op de vreemdste plekken zijn delen afgesloten waar niet wordt gewerkt zonder dat overigens duidelijk is wat men daar ooit wil doen.
‘Onze wegen zijn beter,’ zeg ik.
‘Ja, schat.’
‘Wij leven in een mieters land.’
Ze kijkt me aan en schudt haar hoofd.
Het heeft vast te maken met de wet op de remmende voorsprong. De Duitsers hebben de snelweg zo’n beetje uitgevonden en nu zitten ze in hun grote land met duizenden kilometers oud asfalt en rondwegen die niet meer rond de stad gaan.
Aan het begin van de avond komen we thuis in ons Friese dorp. We wankelen met de koffers naar de voordeur om te ontdekken dat ik geen sleutels heb. Ook later, bij het uitpakken, vinden we die niet. Ergens laten liggen? Verloren? Dan ontdekt mijn vrouw dat ze haar jas niet kan vinden.
‘En daar zaten jouw sleutels natuurlijk in, want ik ben die eerste avond teruggereden naar het hotel.’
Jas hangt nog in het hotel met de Ikea-kinderbedden, blijkt na een telefoontje van mijn vrouw.
‘Toch iets vergeten,’ zegt ze.
‘Maar deze keer pas onderweg,’ zeg ik. ‘We bewegen ons naar een singulariteit. Er komt een moment waarop we aankomen voor we weggaan en we alles kwijt zijn voor we het hebben verloren.
De Duitse wegen zullen dan van marshmallow zijn en de mensen spreken Volapuk. Iedereen koopt mijn boeken omdat dat de enige zijn die ze begrijpen. Ik krijg de Nobelprijs voor houtbewerking en de Denen nemen Noord-Duitsland weer in. Ik kijk er nu al naar uit.’
Tekst: Marcel; Möring
Foto: Harry Cock