Een net, een boog met een bundel pijlen, een schraper, een mes, een bijl. Het is deze week dertig jaar geleden dat naast het lichaam van een bij overlijden circa 45 jaar oude, 1,60 meter lange man uit de Bronstijd ook een raadselachtige verzameling gereedschappen werd aangetroffen, hoog in de Ötztaler Alpen op de grens van Italië en Oostenrijk.

Naar het lichaam van ijsman ‘Ötzi’ is nadien uitvoerig onderzoek gedaan. Zijn genoom werd vastgesteld, wat uitwees dat hij bruin haar en bruine ogen moet hebben gehad. Op CT en MRI-scans werden een pijlpunt in de schouder, een hoofdwond en een snijwond in de hand opgemerkt. Omdat de verwondingen kort voor het overlijden zouden zijn ontstaan, concludeerden de onderzoekers dat een gevecht de ijsman vermoedelijk noodlottig is geworden – 5300 jaar geleden.


Verslingerd aan fossielen

Zodra de kranten melding maakten van de bijzondere vondst, was Hendrik Kuiken gegrepen. De werktuigbouwkundige, die indertijd nog aan het hoofd stond van een familiebedrijf in grondverzet- en landbouwmachines, is al een leven lang verslingerd aan fossielen, vuursteen en paddenstoelen. Op een of andere manier kwamen zijn fascinaties nu samen.

Werktuigbouwkundige Hendrik Kuiken.

Sinds zijn pensionering verricht Kuiken een serieuze studie naar met name de werktuigen die bij het gletsjerlichaam zijn aangetroffen. Hij las alle boeken die erover zijn gepubliceerd, verslond de wetenschappelijke publicaties, communiceerde met de onderzoekers, verrichtte veldwerk in onder meer het aan Ötzi gewijde museum in Bolzano, noem maar op.

Om zo dicht mogelijk bij de ijsman te komen, volgde hij zelfs een aantal cursussen. Nu kan hij van vuursteen bruikbare gereedschappen maken en in een mum van tijd pijlpunten scherpen, maar ook touw maken op de manier die in de Bronstijd gebruikelijk was. ‘Wie beheerst die technieken nog?’, vraagt hij zich af. ‘Die ontbreken volledig in de opleiding werktuigbouwkunde.’

Kuiken studeerde begin jaren zestig aan de Technische Universiteit Eindhoven, waar hij tot de derde lichting studenten behoorde. Na zijn studie kreeg hij zijn eerste werkopdracht: waarom de Philishave zo slecht schoor – zijn scriptiebegeleider was de uitvinder ervan. Op de specifieke koppelpen die Kuiken toen bedacht, kreeg hij patent. Die belandde bovendien meteen in alle scheerapparaten van Philips.


Zwameigenschappen

Zijn belangstelling voor Ötzi is niet vrijblijvend; Kuiken pakt het net zo grondig aan als hij in zijn professionele loopbaan altijd heeft gedaan. ‘Als machinebouwer kwamen klanten naar me toe met een probleem. Daarvoor
bedacht ik dan de oplossing in de vorm van een machine’, legt hij uit. ‘Bij Ötzi geldt de omgekeerde benadering. We zien de oplossingen die hij bij zich had in de vorm van werktuigen. Maar het kost veel onderzoek om te achterhalen welke problemen die werktuigen oplosten.’

Kuiken is met name geïntrigeerd door de zwammen die bij Ötzi zijn aangetroffen. Het gaat om twee soorten. Wat deed de prehistorische mens met dit materiaal? De tonderzwam moet hebben gediend om een vuurtje te ontsteken. Kuiken zet demonstratief een olielamp op tafel, waarbij het berkenzwammateriaal als lont dient. Het geeft een regelmatige vlam en blijft goed branden. Het kokertje van berkenschors die ook bij het lichaam is gevonden, kan als vlamhouder hebben gediend, al vermoedt Kuiken dat het om een lunchbox ging. 'De vuurisolatie ontbreekt.'

Een koker van berkenschors diende volgens Hendrik Kuiken als lunchbox.


Materiaalonderzoek

De tweede soort paddenstoel intrigeert Kuiken nog meer. Het gaat om twee ringen gemaakt van berkenzwam, die vastzaten aan leertjes. In de Ötzi-literatuur wordt de theorie aangehouden dat deze dienden als geneesmiddel: het was de huisapotheek van de ijsman. ‘De hele wereld is daarvan overtuigd, maar ik twijfelde en besloot me erin te verdiepen.’

Wat doe je dan als werktuigbouwkundige? Kuiken heeft de vraag nog niet gesteld of hij beantwoordt hem zelf al. Het begint met fundamenteel materiaalonderzoek. ‘Een sterkteanalyse van de berkenzwam was er nog niet. Zelfs het soortelijk gewicht was onbekend.’


Treksterkte

Kuiken stelde dat laatste vast met een bak droge rijst: de zwam werkt als een spons, dus met water had het nooit gekund, legt hij uit. Hij nam ook wat zwammateriaal mee naar zijn oude universiteit, om het onder een elektronenmicroscoop te leggen.

Uiteindelijk wist hij de treksterkte van berkenzwammateriaal vast te stellen. In de tussentijd had hij replica’s vervaardigd van het volledige instrumentarium van Ötzi en nader onderzoek verricht naar de restanten van de kleding.

‘In de machinebouw ben ik gewend dat er een hoofdconstructeur is die het overzicht behoudt. In de archeologie kent men zo iemand niet: daar blijft iedereen in zijn eigen specialisme hangen. Als hoofdconstructeur in dit dossier heb ik alle details bestudeerd en op basis daarvan probeer ik tot een conclusie te komen.’


Verbindingsringen

Af is het onderzoek nooit, maar over de zwamringetjes heeft Kuiken nu wel een precies idee. Hij wijst naar een foto van een nog onaangetaste vindplaats; Ötzi’s resten en zijn gerei liggen er nog verspreid in de sneeuw. ‘Dáár zie je zo’n ringetje’, en hij wijst naar wat kledingresten blijken te zijn. ‘Samen met dat leertje moeten die ringen hebben gediend als verbindingsstukje tussen riem en broekpijpen.’

De theorie over de medicinale werking van de zwam kan wat Kuiken betreft naar de prullenmand. ‘Monteer je een wiel, dan ben je pas klaar wanneer alle bouten goed vastzitten. In de archeologie is men vaak al blij als er een schroefje half in zit.’


Foto's: boven: Depositphotos; portret Hendrik Kuiken: De Ingenieur; berkenschors: Zuid-Tiroler Archeologiemuseum/Harald Wisthaler