‘Wist jij’, zei ik tegen mijn vrouw, ‘dat dr. Barbara Sturm “molecular-based creams, serums, and cleansers” maakt?’

Het is mijn favoriete hobby om te mansplainen dat cosmeticareclame de eenentwintigste-eeuwse variant is van de kwakzalverij die in oude tijden op kermissen en jaarmarkten werden aangeprezen. Het is irritant, maar ik kan er niet mee ophouden.

‘Wie?’, zei mijn echtgenote.

‘Barbara Sturm. Schoonheidsspecialiste van de sterren. Ze werkt met moleculen.’

Een opkomende frons op het gelaat van mijn geliefde. ‘Moleculen! In tegenstelling tot andere middeltjes bestaan haar crùmes en serums en zalfjes uit moleculen. 

‘Maar alles bestaat uit moleculen!’

‘Jij en ik, een banaan en een stuk hout. En nu ook de schoonheidsproducten van Barbara Sturm. Die dokter is. Weliswaar in de orthopedie, maar dat geeft niet.’

Omdat mensen nauwelijks iets van natuur-, schei-, of wiskunde weten, kun je ze van alles wijsmaken. Een aantal jaren geleden was het een en al nano wat de klok sloeg. Of je de auto waste of je tanden poetste, overal zaten nanodeeltjes in.

Nu is het molecuul blijkbaar aan de beurt. Soms denk ik: ik houd op met schrijven, ik stop geparfumeerd vet in potjes en word welriekend rijk.

Ooit heeft een vrouwelijke wetenschapper mij uitgelegd dat de menselijke huid eigenlijk niets nodig heeft dan afspoelen met water en bij droogte een likje vaseline. Uit de zon blijven is ook goed.

‘Maar’, zei ze, ‘je moet het placebo-effect van dure schoonheidsmiddelen niet onderschatten. Wie denkt dat hij mooi wordt van een crùme zal zich mooi voelen en mensen die zich mooi voelen stralen dat uit. Dus in die zin werken ze wel degelijk.’

Ik bedacht onmiddellijk een naam voor mijn peperdure beautylijn: Dr. Feelgood. Om een seconde later te beseffen dat er een band is die zo heet en dat ik die in een ver verleden zelfs wel eens heb zien optreden.

Uiteindelijk is alles een taalkwestie. Het staat of valt met uitleg en begrip.

Dat de gemiddelde mens nauwelijks weet heeft van bĂšta-onderwerpen is niet erg, zo lang het maar om crĂšmes en zalfjes gaat. Maar in deze vreemde tijden vinden mensen die van niets weten wel iets van vaccinaties en risicostatistieken.

Hoe erg het is drong pas tot mij door toen de assistente van mijn huisarts belde met de vraag of ik gevaccineerd wilde worden en, zo ja, of ik bezwaar had tegen AstraZenica. Ik zei ‘nee’ en ‘waarom’.

Nou, ze hadden voor de eerste ronde tweehonderd mensen benaderd en 75 procent wilde absoluut geen AstraZeneca. Vanwege de bijwerkingen.

‘Maar’, zei ik, ‘de kans dat je op weg naar de huisarts wordt overreden door een circuswagen met twee zwangere olifanten is waarschijnlijk groter!’

Dat wist de assistente niet zo zeker. Maar de kans op bijwerkingen was inderdaad zeer klein.

Niet dat kennis van wetenschap en techniek altijd helpt. Toen mijn vader vorige week overleed kwamen mijn zusters en ik bijeen en, zoals dat gaat, werden er herinneringen opgehaald.

Ik bracht in het midden dat hij, zelf nota bene ingenieur, de afwasmachine niet aanzette als hij naar bed ging, zoals hij ook de wasmachine met rust liet als hij het huis verliet.

‘Maar wat kan er gebeuren?’, vroeg ik hem toen ik daar achter kwam. Tja, waarschijnlijk niets, maar toch. Ik begon over de waterstop, de sensoren in die apparaten, noem maar op, maar hij bleef het een ongemakkelijk idee vinden, zo’n machine die draait tijdens jouw afwezigheid.

‘Oh, maar dat doe ik ook niet’, zei mijn jongste zuster. Waarna het gesprek bizarre wendingen nam en we na een tijdje uitkwamen bij de kwestie wat witte was is.

Volgens mijn ene zuster alles wat heet gewassen kan worden, volgens de andere (en mij) wat daadwerkelijk wit is. ‘Anders heet het geen Witte Was!’, riep ik.

Dat kon zus 1 niet overtuigen. Wit was geen definitie maar een begrip.

Tijdens de lange weg naar huis, bedacht ik dat alles uiteindelijk een taalkwestie is. Wit, bont, molecuul, kansberekening, het staat of valt met uitleg en begrip.

Thuisgekomen dook ik uit de boekenkast Wittgensteins ‘Tractatus’ op en toen ik ‘Waarover men niet kan spreken moet men zwijgen’ las, kwam ik weer heerlijk tot rust.

Daarna deed ik mijn witte overhemden in de witte was en ging slapen terwijl de wasmachine in de verte zacht zoemde.

Tekst: Marcel Möring
Portret: Harry Cock

Â