De Alpha Glass van Maxim Februari
Filosoof en schrijver Maxim Februari riep in zijn Kousbroeklezing vorige maand alfa’s op zich teweer te stellen tegen de totalitaire technostaat. Waarom is het toch dat techniek een rode waas voor zijn ogen doet verschijnen?
Het kiezen van de slachtofferrol is in een debat de meest comfortabele positie. De boze buitenwereld heeft het op je gemunt en zodra iemand kritiek levert op je redenering, is het weerwoord: zie je wel, ik word weer geslachtofferd.
Het is mij een raadsel waarom Maxim Februari die rol heeft gekozen in zijn zo mooi uitgesproken Kousbroeklezing, waarvan het meinummer van De Gids de volledige tekst publiceerde. Een paar citaten: ‘… maar inderdaad barst voorlopig nog vooral hoon los zodra iemand zich waagt aan technologiekritiek … Precies dat soort hoon maakt dat je het nauwelijks nog aandurft, kritisch zijn, uit angst te worden aangezien voor een zweverig leeghoofd of een paranoïde Neanderthaler.’ En verderop: ‘… het zijn de mensen zelf die het land veranderen in een totalitaire technostaat, uit angst te worden uitgemaakt voor alfa.’ Het klinkt alsof het einde is nabij, maar Februari ziet nog een sprankje licht als de alfa’s er maar snel bij zijn om ervoor te zorgen dat de menselijke waarden weer voorop komen te staan.
Is het echt zo somber gesteld? Klopt die bewering dat techniekkritiek een maatschappelijk taboe is? Ik noem een paar onderwerpen: kerncentrales, schaliegas, internetprivacy, elektronisch patiëntendossier, windturbines, genetische modificatie, de milieueffecten van nanodeeltjes. Ga me niet vertellen dat er met betrekking tot die onderwerpen geen technologiekritiek bestaat.
Februari’s argument van afwezigheid van technologiekritiek en het opeisen van alfaslachtofferschap kloppen dus gewoon niet. Nu is Februari een serieus te nemen columnist, dus kennelijk zit er meer achter dat dwepen met die slachtofferrol.
De tekst verschaft daarover duidelijkheid, waarbij hij een omgekeerde piramideredenering volgt. Die begint heel smal met een feitelijke constatering: auto’s uit de jaren negentig kon iedereen met een beetje handigheid nog wel repareren, bij moderne voertuigen moet je bijna chipdeskundige zijn. De volgende laag is al wat breder: de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid constateert dat ICT-experts geregeld in het duister tasten over de kans op grote verstoringen. Weer een laag verder is de piramide een stuk breder: nanotechnologie, biotechnologie, informatietechnologie, de deskundigen zelf tasten in het duister, zegt Februari. De volgende laag die Februari betreedt, is dat nieuwe technologie overal opduikt en zich invreet, zich ontembaar en onverwijderbaar voortplant. Het concrete voorbeeld dat Februari noemt, is dat Google zich de beste bedrijven en onderzoekers heeft toegeëigend op het gebied van kunstmatige intelligentie en robottechnologie. ‘… het bedrijf is bezig aan de opbouw van een onverslaanbaar robotleger.’
Het is een bekend patroon: bouw het betoog zo op dat uiteindelijk alle moderne techniekontwikkelingen op een hoop wordt gegooid, in de blender getopt, door elkaar geklutst, zodat er een technodrab ontstaat waarin de mensheid gedoemd is te verstikken. Nog een citaat: ‘Er is geen mens die snapt hoe het Internet der Dingen werkt, die beestenbende van samenklonterende slimme apparaten en complotterende technologieën.’ Waar heeft Februari het over? Over de wasmachine die aan het label van de kledingstukken ziet dat er op 30 °C moet worden gewassen? Of de auto die waarneemt dat er om de hoek een ander voertuig nadert? Waar de technodrab elk concreet zicht ontneemt, is er ruimte voor de meest bizarre onheilsscenario’s.
Wat Februari vooral verontrust, is dat die technodrab zich losmaakt van de menselijke wil, daar geen plaats meer voor biedt en die aan banden legt. Precies op dat punt kiest hij citaten van technofuturisten die de technodrab een alarmistisch kleurtje geven, bijvoorbeeld een artikel uit het technomagazine Wired over de zelfrijdende auto. In een fictief scenario rijdt een zelfsturende auto in volle vaart naar een schoolbus. Het algoritme besluit dat de auto op het laatste moment uitwijkt en zichzelf in het ravijn stort om de levens van de schoolkinderen te sparen. ‘Mag ik zelf beslissen of ik die keuze maak’, stelt Februari terecht. Maar wat het voorbeeld duidelijk maakt, is precies het omgekeerde van wat Februari wil aantonen. Want in dat soort precaire situaties zal de zelfsturende auto nooit zelf beslissen, maar de aandacht van de bestuurder opeisen, terwijl de software er juist op is gericht om die gevaarlijke situatie te voorkomen door de bestuurder te manen tijdig af te remmen.
De kern van Februari’s betoog laat zich als volgt samenvatten: techniek vreet zich overal onverwijderbaar in, deskundigen hebben geen zicht meer op de techniek, de menselijke wil delft het onderspit. Dat beeld moet als een monoliet worden neergezet, anders valt het betoog in duigen. Daarom kan er ook geen ruimte zijn voor de alom aanwezige technologiekritiek, want de mensen laten de techniek ongeremd zijn gang gaan en daar past de slachtofferrol mooi bij. ‘We zitten opgescheept met een samenleving die wordt ingericht door technici’, zegt Februari aan slot. De alfa’s kunnen nog wel een laatste strohalm aanreiken.
Als deze alfa zo graag zijn trom wil roeren, waarom neemt hij dan niet de moeite de techniek zelf onder de loep te nemen? Vraag je als een echte alfa toch eens af hoe het komt dat mensen zich door techniek laten begeesteren of, Februari parafraserend, naar de slachtbank laten leiden?
Een door Februari zelf gebruikt citaat van schrijver Rudy Kousbroek, naar wie de lezing is vernoemd, kan daarbij helpen. Kousbroek schrijft ergens: ‘Ik heb het voorrecht gehad met een nog bestaand exemplaar van de Alfa Super Sport 1750 te rijden – dat is iets als met een van de grootste minnaressen van alle tijden naar bed geweest te zijn.’ Kousbroek is haast betoverd door dat stuk techniek – net zoals mensen zich laten betoveren door de nieuwste tablet van Apple of, als ze hem zich kunnen veroorloven, een Tesla Roadster. Techniek is niet iets dat zich over mensen uitstort. Mensen identificeren zich ermee, techniek speelt in op diep gevoelde behoeftes van schoonheid, snelheid, fascinatie, of wat dan ook. Wie als Februari beweert dat techniek mensen maakt tot een ding, miskent dat mensen zich met die techniek juist beter denken te verwerkelijken, beter uitdrukking te geven aan wat zij zien als hun identiteit. Zoals iemand die vol trots kan vertellen dat hij met zijn zonnepanelen op dak, driedubbel geïsoleerd glas en nog wat andere technische frivoliteiten een huis heeft met energierekening van nul euro. De techniek stelt hem in staat zijn ideaal van zelfvoorziening te realiseren. En volgens een soortgelijk patroon vervullen sociale media de wens van verbonden zijn, hoe oppervlakkig dat soms ook kan zijn.
Alfa’s zijn er om dat soort patronen kritisch te analyseren, te laten zien wat eventuele schaduwkanten zijn, wat de effecten van het gebruik van dit soort techniek zijn en wat die met mensen doet, en er zijn ook volop alfa’s, en overigens ook bèta’s, te vinden die dat doen. Niet genoeg, oké, vul maar aan. Als Februari’s tekst moet worden gelezen als een oproep tot een wat meer kritische houding ten aanzien van technologie, prima. Maar als hij niet duidelijk maakt op welke punten, dan is zo’n oproep wel erg gratuit. En dan helpt het ook niet om alle moderne technologie op een grote hoop te vegen en tot een ondoorgrondelijke drab door elkaar te klutsen. Nee, Februari is helemaal niet geïnteresseerd in de actuele technologiediscussies, wil zijn toehoorder daarin ook niet introduceren, want dat past niet bij het beeld dat hij wil schetsen van de alfa als de laatste redder in nood, die wakker geschud door Februari de mensheid zal verlossen van de ons verstikkende technodrab.