Eind vorig jaar maakte biofysicus en universiteitsbestuurder Vinod ­Subramaniam de overstap van de Vrije Universiteit in Amsterdam naar de Universiteit ­Twente, waar hij voorzitter van het College van Bestuur werd. De eerste ­uitdaging is ­misschien wel meteen de belangrijkste: hoe maken we techniek aantrekkelijker voor scholieren en studenten?  

Sinds afgelopen maand is Vinod Subramaniam niet alleen voorzitter van het College van Bestuur van de UTwente, maar ook van 4TU, het samenwerkings­verband van de vier technische universiteiten in Nederland. Samenwerking binnen én buiten de wereld van de techniekopleidingen is noodzakelijk om de grote maatschappelijke vraagstukken het hoofd te kunnen bieden, zegt de bestuurder, die zichzelf als een rasoptimist beschouwt. ‘Veel jonge mensen hier op de universiteit zijn zo betrokken, ze willen de wereld echt een beetje beter maken.’

Vinod Subramaniam
2002-2012
:
hoofd van de vakgroep nanobiophysics aan de Universiteit Twente
2012-2013:
wetenschappelijk directeur van onderzoeksinstituut MIRA voor medische technologie
2013-2021:
directeur AMOLF, na 2015 rector-magnificus van de Vrije Universiteit in Amsterdam
2021-heden:
voorzitter College van Bestuur van de Universiteit Twente; sinds 2022 ook voorzitter van 4TU

Als voorzitter van 4TU bent u nu het gezicht van de technische wetenschap in Nederland. Wat trekt u aan in de positie?
‘4TU is een platform van samenwerking op vele niveaus en dat past me. Maar het gaat me ook om het doel. Er liggen grote opgaven. De grootste tekorten op de toch al schrale arbeidsmarkt zijn te vinden in de techniek­sector. Dat is ernstig en het vraagt om gezamenlijke actie. Niet alleen van de vier technische universiteiten, maar ook van andere instellingen en overheden.’

Het lukt ons kennelijk niet techniek neer te zetten als aantrekkelijke keuze

Waar ligt de oorzaak van dat tekort? 
‘Dat begint niet op het moment dat jongeren de arbeids­markt betreden, maar al veel eerder. In het voortgezet onderwijs koos dit jaar nog maar 15 procent van de leerlingen voor Natuur en Techniek, het enige profiel met een duidelijk technische signatuur. Dat percentage daalt, de trend is al een aantal jaar duidelijk negatief. Kennelijk lukt het ons niet goed om techniek neer te zetten als aantrekkelijke keuze. Dat speelt niet alleen in Nederland. In andere landen gebeurt hetzelfde. Ook in de ­Verenigde Staten schreeuwt men om meer arbeidskrachten voor de STEM-disciplines (wetenschap, technologie, ­engineering en wiskunde).’

Kan 4TU bijdragen aan een oplossing?
‘Als technische universiteiten moeten we beter de lol van de technische vakgebieden laten zien. Maar ook is het zaak om goed over het voetlicht te krijgen wat we als universiteiten doen en welke impact techniek heeft op de grote maatschappelijke uitdagingen van deze tijd. Elk van de grote transities kent een grote technische component. Het is aan ons om jonge mensen te inspireren om deze richting te kiezen, ze ervan te overtuigen dat ze een pad kunnen kiezen waarmee ze uiteindelijk bijdragen aan het succes van die transities. Natuurlijk moet 4TU dat niet alleen doen. Dit is bij uitstek een terrein waarop samenwerking is vereist met het onderwijsveld in de breedte: van basisscholen en het gehele voortgezet onderwijs tot hogescholen en ROC’s.’

TU Delft, TU/e, Wageningen UR en UTwente zijn van oudsher de vier technische universiteiten waar ingenieurstitels te behalen zijn. Maar ook ­andere universiteiten onderscheiden zich inmiddels met goed technisch onderzoek en onderwijs. Gaat 4TU ­veranderen in 6TU? Of 8TU?
‘4TU is zeker geen exclusief clubje, maar het onderscheid is vrij simpel. Voor techniekonderzoek is een vrij grootschalige infrastructuur nodig. Is die er niet, dan kom je niet ver met vakgebieden als chemische technologie, werktuigbouwkunde of noem maar op. Het heeft de vier technische universiteiten vaak tientallen jaren gekost die infrastructuur op te zetten en te ontwikkelen. Daarom ligt in ons systeem daar de focus van het technisch onderzoek. Dat andere ­universiteiten ook bèta-opleidingen in technische richtingen aanbieden zie ik ook. Ook algemene universiteiten bieden bètadisciplines als informatica en data science aan, maar deze opleidingen hebben zulke grootschalige onderzoeksopstellingen niet nodig.’

Van 4TU naar 6TU? Alleen als we er meerwaarde van zien

Moeten de andere universiteiten ook de ruimte krijgen om die benodigde infrastructuur voor technisch onderzoek te bouwen?
‘Ik vraag me af of dat nodig is. Laten we uitgaan van de vraag: waar zit de nood en is het zinvol? Als 4TU zijn we bijvoorbeeld al lang in gesprek met de Rijksuniversiteit Groningen, die ook op technisch vlak nog verdergaande aspiraties heeft. Groningen maakt ook al deel uit van een aantal van onze sector­plannen, zoals ­engineering education, dat is gericht op het opleiden van de ingenieur van de toekomst. Maar of dat betekent dat 4TU zal veranderen in 5TU? Onze deur is altijd open, maar we moeten vooral inhoudelijk afwegen wat de meerwaarde is.’

Hoe ziet zo’n inhoudelijke afweging eruit?
‘De leidraad is altijd dat we de grote problemen niet alleen kunnen oplossen. Niet als 4TU, maar ook niet als technische wetenschappen in het algemeen. De grote opgaven zijn immers niet alleen een techniekprobleem. De oplossingen moeten ook landen in de maatschappij. Ze moeten worden geaccepteerd en omarmd en nagevolgd. Dat kan alleen als we de samenwerking zoeken met sociale wetenschappers, psychologen, ethici, gedragsdeskundigen. Zulke verbanden moeten we van meet af aan al leggen, niet pas achteraf.’

U had het al even over de ingenieur van de toekomst. Moet de opleiding veranderen?
‘De afgelopen twee jaar hebben we ervaring opgedaan met online onderwijs. Als ik eerlijk ben: dat bood wel uitkomst, maar we hebben ook geleerd dat het bepaald niet ideaal is. Je kunt een bouwplaats niet online zetten. Voor onze vakgebieden is het noodzakelijk om in ieder geval een deel van de tijd op de campus te zijn. Overigens verschilt dat per opleiding, wat ook de reden is dat we hierover niet van hogerhand strikt beleid bepalen.’

Wat gaat u hier in Enschede doen? 
‘Wij maken een beweging in de richting van challenge based learning. De docent stelt daarbij een concreet doel en de studenten werken vervolgens in een team samen om dat te behalen. Dat doel kan te maken hebben met een maatschappelijk vraagstuk of ontleend zijn aan een vraag van een bedrijf, van ‘bouw een zonneauto’ tot fundamentelere kwesties. Het onderwijs wordt zo relevant voor real world problems, maar behoudt wel altijd een stevige theoretische onderbouwing. Het doel van een technische universiteit blijft ervoor te zorgen dat studenten voldoende theoretische kennis opbouwen en die kunnen toepassen op echte problemen.’

Jonge mensen zijn vastbesloten een deuk in een pakje boter te slaan

Afgestudeerden klagen wel eens over de kloof die ze ervaren tussen wat ze hebben geleerd op de universiteit en dat wat een werkgever van ze verwacht. Vormt challenge based learning daarvoor een oplossing? 
‘Ook in het bedrijfsleven gaan de studenten met hun academische kennis aan de slag met actuele problemen. Die kennis hebben ze dus echt nodig. De kloof die jonge alumni soms ervaren heeft naar mijn idee vooral met de way of working te maken, met de specifieke cultuur van het bedrijf waar ze belanden. Bij bijvoorbeeld ASML is die cultuur anders dan bij Shell of bij Philips. Die cultuur moet je ter plaatse leren, daar kan geen universitaire opleiding je op voorbereiden.’

De studenten van nu gaan een grote rol spelen in het oplossen van al die maatschappelijke opgaven van de komende decennia. Acht u ze daartoe in staat?
‘Veel jonge mensen hier op de universiteit zijn zó betrokken. Ze zijn vastbesloten een deuk in een pakje boter te slaan en de wereld een beetje beter maken. Als rasoptimist geloof ik erin dat ze die bevlogenheid en dat enthousiasme zullen behouden en meebrengen als ze voor een werkgever aan de slag gaan. Komen er steeds meer jonge mensen bij die bedrijven werken, dan zal daar een kritische massa ontstaan. Natuurlijk, de maatschappelijke opgaven zijn groot en de taken zijn helder: voor 2030 moeten we zoveel minder uitstoten, voor 2050 moet de bouw circulair zijn en noem al die doelen maar op. Maar de ingenieur van de toekomst wordt niet zenuwachtig, maar juist ontzettend enthousiast van zo’n uitdaging.’  


Foto: Universiteit Twente

Dit interview verscheen eerder in het meinummer van De Ingenieur.