Een tumor bestralen terwijl tegelijkertijd een MRI-beeld van het aangedane orgaan beschikbaar is. Dat maakt straks radiotherapie mogelijk van organen die bewegen, bijvoorbeeld omdat de patiënt ademhaalt of andere organen ertegenaan drukken. ‘In het MRI-beeld zijn altijd wel scherpe afbakeningen te vinden waarmee we het doelorgaan kunnen volgen. Zo kunnen we de gammastraling op de goede plek te houden’, zegt prof.dr. Bas Raaymakers van het UMC Utrecht.

Vijftien jaar geleden bedacht hij samen met hoogleraar Jan Lagendijk de vinding. ‘Het is het onverenigbare toch met elkaar verzoenen’, zo legt Raaymakers uit. Hij doelt op de combinatie van MRI-beeldtechniek en bestralingsapparaat.

‘Magnetische resonantie is de beste techniek om zacht weefsel in beeld te brengen, maar die is uiterst gevoelig voor verstoring door ferromagnetische materialen en radiofrequentiesignalen — en dat is precies wat het bestralingsapparaat genereert. Dat bestaat namelijk uit een elektronenkanon, een versneller, een trefplaat waaruit de elektronen gammastraling vrijmaken, en een collimator die voor de beeldvorming van de gammabundel zorgt. Tegelijkertijd is zo’n elektronenbundel, en dan vooral bij de bron, uiterst gevoelig voor magnetische verstoring, en dat is wat de spoelen van het MRI-apparaat produceren.’

Het ei van Columbus was het gebruik van actieve afscherming van de magneet: om de spoel met de supergeleidende wikkeling zit een tweede cilinder met een soortgelijke wikkeling die het magneetveld buiten de machine opheft. ‘De mensen van Philips maakten het mogelijk die ophefzone precies over het elektronenkanon van het bestralingsapparaat te leggen.’

Het MRI-apparaat is op zijn beurt met een kooi van Faraday afgeschermd van het  radiofrequentiesignaal van de elektronenversneller. Philips en het in radiotherapie gespecialiseerde Zweedse bedrijf Elekta zijn partners in het project.

De volgende stap is dat de bundel gammastralen de patiënt moet bereiken, dus door de spoel van het MRI-apparaat dat die ruimte er nu is. Dat gaat wel ten koste van de grootte van het bestralingsveld, maar dat is te overzien.’ Nu het eerste apparaat voor klinische tests in aanbouw is, houdt Raaymakers zich vooral bezig met mogelijke behandelprotocollen.

‘Het gaat om vragen als welk beeld de arts nodig heeft en of we de stralingsbundel laten meebewegen met het orgaan of dat we juist alleen bestralen als het orgaan op dezelfde plek staat.’

‘Ons ultieme doel is dat we straks organen kunnen bestralen waarvan dat nu niet mogelijk is’, geeft Raaymakers aan. ‘Denk aan de nieren die heel kwetsbaar zijn voor straling, of de alvleesklier die voor de bestaande techniek veel te beweeglijk is.’