Zie de stad als een gecompliceerd organisme met een veelheid aan stofstromen en ga na hoe die slimmer zijn te organiseren. Onderzoeks- en ontwerpbureau FABRIC deed dat voor Rotterdam en kwam met de opmerkelijke concepten proteïnefabriek, geothermiehub, E-loop en reststoffensupermarkt. De nieuwe ingenieursopgave is het herontwerp van de stad.

In Rotterdam gooit iedere bewoner per jaar gemiddeld ruim 60 kg groente- en fruitafval weg. Dat gaat nu naar de verbrandingsovens, waar weliswaar de stadsverwarming op draait, maar warmte is er genoeg in de Nederlandse hotspot van elektriciteitsproductie en procesindustrie. Beter is dus stoppen met dat verbranden en gebruikmaken van de kwaliteit van de afvalgrondstof, bijvoorbeeld om er eiwitten mee te maken. Als dat kleinschalig, per wooncomplex, wordt georganiseerd, hoeft die eiwitproductie niet al te ingewikkeld te zijn en kan die ook nog eens een rol spelen bij de sociale cohesie in de wijk (‘de Feijenoord-eiwitten doen het dit jaar beter dan die van Sparta’).

 

Dit idee van een proteïnefabriek op wijkniveau is een van de resultaten van het project Metabolisme Rotterdam, waarachter ir. Eric Frijters en ir. Olv Klijn van onderzoeks- en ontwerpbureau FABRIC de drijvende krachten waren. Het project was opgezet in het kader van de Internationale Architectuur Biënnale in Rotterdam, waarin de leefbaarheid van de stad centraal staat. Steden zijn voor steeds meer mensen weliswaar de meest aantrekkelijke habitat en een bron van voorspoed, groei, creativiteit en relaties, maar ze zijn ook het concentratiepunt van energiegebruik, congestie, productie van afval en gebruik van grondstoffen en nutriënten. ‘Je kunt de stad opvatten als een metabolisme met een grote diversiteit aan stofstromen die elk hun eigen infrastructuur hebben’, leggen Frijters en Klijn uit. ‘De vraag die ons werd voorgelegd, was om na te gaan of er stedenbouwkundige ingrepen zijn te bedenken die ervoor zorgen dat we slimmer met die stofstromen omgaan.’

Ook voor henzelf was het op die manier naar de stad kijken nieuw. ‘Dat past ook wel bij de werkwijze van ons bureau: we gebruiken het ontwerpen als onderzoeksinstrument, om zicht te krijgen op wat er met die stofstromen gebeurt en om de dialoog met alle betrokken instanties mogelijk te maken.’ Het project vond plaats in een samenwerkingsverband met de gemeente Rotterdam, het Havenbedrijf Rotterdam, het Planbureau voor de Leefomgeving en TNO.

Traditioneel houdt stedenbouw bij het ontwerp rekening met transportassen, maar water, energie, afval en voedingsstoffen zijn in het ontwerp een black box, die zichzelf maar moeten zien te regelen. Dat gebeurt meestal ook wel door de nutsbedrijven, maar de vraag of het stedelijk ontwerp ook bijdraagt aan een optimale benutting van die stofstromen, komt niet aan bod. ‘Het is opvallend dat stofstromen door bijvoorbeeld het CBS nauwelijks zijn beschreven. Het CBS weet alles over voorraden, maar nauwelijks iets over hoe de ene voorraad naar de andere stroomt.’

Een sprekend voorbeeld is de stofstroom van nutriënten. ‘Op Rotterdams niveau weten we wel wat er zo ongeveer aan groente- en fruitafval wordt weggegooid. Maar op het veel grotere schaalniveau van het stroomgebied van de Rijn zie je een andere stofstroom die misschien wel veel belangrijker is: in de rivier komen vanuit het omliggende gebied allerhande voedingsstoffen terecht en die verdwijnen, precies bij Rotterdam, in de Noordzee. Niemand lijkt zich dat te realiseren.’

Ten westen van de nieuwe Maasvlakte staat nu een offshorewindmolenpark gepland. ‘Dat is dus een zone waar geen scheepvaart doorheen mag en tegelijk het gebied waar een deel van die nutriënten terechtkomt. Vandaar het idee om die scheepvaartluwte in het windpark te benutten voor aquateelt, bijvoorbeeld van algen, zodat we een deel van die voedingsstoffen weer uit zee kunnen terughalen en benutten.’

 

Een nieuw warmtenetwerk in Rotterdam

 

Dit tegengaan van verspilling gaf Frijters en Klijn gaandeweg ook de focus bij het in kaart brengen van alle stofstromen. ‘Waar verlopen processen niet optimaal, waar treedt verspilling op en kunnen we daar iets aan doen?’ Ze ondervonden dat de (gemeentelijke) bedrijven die zich met een afzonderlijke stofstroom bezighouden, bijvoorbeeld het waterbedrijf, prima weten wat er om gaat en waar de pijnpunten zitten. ‘Maar zij hebben nu eenmaal te maken met de beperking dat ze alleen over hun eigen sector gaan. Het was mede onze taak die verschillende sectoren met elkaar in contact te brengen. Waarbij ons opviel dat we met allemaal ingenieurs om tafel zaten; die waren bij dit project weer duidelijk in beeld.’

Klik  hier voor het volledige artikel.