De overheid kan ook het nodige doen om de kosten van windenergie op zee te verlagen, los van subsidies. Om er een paar te noemen:

• De huidige vergunning voor het aanleggen van een windpark bevat specificaties van de turbine. Voordat er gebouwd gaat worden, kan het zo vijf jaar later zijn. Als er dan een beter type turbine beschikbaar is, mag die niet worden gebruikt. De vergunningverlening moet daarom anders.

• De overheid eist van windparken al direct bij de start een garantiebedrag voor de ontmanteling. In de offshore-industrie voor olie en gas hoeft dat pas vijf jaar voor het zo ver is. Deze eis legt een onnodige extra financiële last op een windpark.

• Subsidie zou eerder beschikbaar moeten komen, want juist bij de bouw van het park worden de grootste investeringskosten gemaakt. De besparing die dat oplevert aan kapitaalkosten, betekent dat de subsidie omlaag kan. De overheid wint er dus ook bij.

• De inrichting van de vergoeding voor de hogere stroomprijs van offshorewindenergie is niet gericht op het bevorderen van het zo goedkoop mogelijk produceren. Ontwikkelaars optimaliseren eerder op subsidie dan op opbrengst.

• De overheid zou het als taak op zich moeten nemen om de windcondities op zee in kaart te brengen, in plaats van dat elk bedrijf dat afzonderlijk moet gaan meten om zijn offertes rond te krijgen.

• Net als in Duitsland zou de overheid strikte geluidsnormen moeten stellen aan het heien, zodat de regel kan vervallen dat van januari tot en met juni niet op zee niet mag worden geheid vanwege verstoring van het ecosysteem. Een ruimere werkperiode leidt tot kostenverlaging.

• De overheid zou een partij als TenneT moeten aanwijzen om de gehele elektrische infrastructuur op zee te ontwerpen en aan te leggen, eventueel met een werkeiland op zee.

Keer terug naar het dossier windenergie.