Beschouwingen over techniek hebben vaak een sombere ondertoon. Dat is nergens voor nodig als we begrijpen wat de drijfveren van de ontwikkeling van techniek zijn.


Illustratie Mirjam Hazenoot

Ergens dit jaar, de precieze datum is nog niet bekend, zullen er lange rijen staan voor de winkel waar in Nederland de eerste Google Glass te koop is. Voor dag en dauw zijn mensen bereid uren in de rij te staan om zich voor een flink bedrag door een miniatuur beeldscherm in het oog te laten schijnen, opzoek naar een virtuele wereld die ze toch al kennen van hun ultrabook, ipad of smartphone. We zijn hier getuige van de fascinatie van het nieuwe, voor een subliem vormgegeven technische hoogstandje, precies zoals we dat ook hebben met de nieuwe elektrische auto van Tesla of het nieuwe stationsgebouw van Rotterdam. Techniek die zich zo in het publieke domein manifesteert valt bewondering en ontzag ten deel, en we zijn begeesterd om daar deel van te zijn.


Techniek is een ongrijpbaar systeem

Hoe kan het dan toch dat wanneer er over techniek als algemeen verzamelbegrip wordt nagedacht, of aan filosofen wordt gevraagd erover bij elkaar te komen, de dominante mening is dat techniek ons overheerst, ons van onze eigenheid berooft, een ongrijpbaar systeem vormt waarin de mens nog slechts een ondergeschikt radertje is en waar hij of zij geen enkele greep meer op heeft?

Het is de grondtoon van artikelen die in diverse dag- en weekbladen verschenen naar aanleiding van de G8 van de filosofie, het mooie initiatief van het Filosofie Magazine. Het tijdschrift zelf slaat overigens een vrij neutrale toon aanslaat met een interview met filosoof Jos de Mul die het essay Kunstmatig van Nature schreef, over de voortgaande versmelting van het menselijk lichaam en technische artefacten, vanaf protheses tot sensoren die onze gedachten kunnen externaliseren. Een mooi voorbeeld van dat laatste is de mindwalker, waarmee een verlamde zijn gedachten gebruikt om met het exoskelet te lopen. In zekere zin hoort de Google Glass daar ook bij wanneer die net zo ingeburgerd is geraakt als het kunstgebit of het gehoorapparaat.

De meest sombere beschouwing is te vinden in de Groene Amsterdammer, die de Franse techniekfilosoof Jacques Ellul portretteert. Hij beschouwt techniek als een totalitaire en autonome macht, een systeem dat zichzelf voortdurend uitbreidt en de wereld onderwerpt aan zijn eigen logica. De enige rol die de politieke elite speelt is ervoor te zorgen dat de mensen zich naar dit systeem schikken en willoos ondergaan, sterker nog, zich ermee identificeren en het beschouwen als het zelfgekozen biotoop waarin ze zich vrij en gelukkig voelen. Toegepast op de sociale media is datzelfde beeld te vinden in het boek de Circle dat de Volkskrant in zijn techniekbijlage centraal stelt. Hier is er geen ontsnappen mogelijk aan de heerschappij van de sociale media waarin privacy diefstal is. NRC Handelsblad ten slotte citeert Mary Shelley’s Frankenstein, het door de mens zelf gecreëerde monster dat zich tegen zijn eigen schepper keert. Het zijn thema’s die volop terug zijn te vinden in allerhande dystopische beschouwingen over technologie.

Opnieuw, waarom deze verwijten aan de techniek, terwijl er zo veel enthousiasme is als het gaat om bijvoorbeeld de Stella, de auto op zonne-energie van de TU Eindhoven die onlangs op TEDxBinnenhof een admiratie ten deel viel, zo vertederend dat het haast gênant was.

Verleidende kracht van technologie

Wat die somberheidsverhalen kennelijk niet willen zien is dat techniek een enorme verleidende kracht is. Sterker nog, een techniek die deze op het moment van zijn introductie niet bezit, zal nooit slagen. Techniek moet voorzien in een behoefte, anders is die gedoemd tot blijven liggen op de welbekende plank. Techniekontwikkeling is vooral managing of expectations, het creëren van verwachtingen. Overal waar ingenieurs aan de slag zijn doen ze dat om iets te vinden dat beter, sneller, efficiënter, gemakkelijker is, om oplossingen te bieden voor een probleem dat tot dan niet oplosbaar was, of om tot dan ongekende mogelijkheden te bieden waar mensen van kunnen genieten, hun eigen functioneren mee weten te verbeteren en wat niet al. Techniekontwikkeling staat nooit los van individuele voorkeuren of maatschappelijke vragen, hij is daar onlosmakelijk mee verweven. Techniek is dus niet iets dat boven of los van ons staat en zijn eigen gang maar gaat, waarvan we alleen maar willoos slachtoffers zijn, nee, we creëren techniek uiteindelijk zelf omdat die iets doet waar we graag op toehappen, in vakjargon, we vallen voor de killer application die de techniek ons biedt, en laten ons daar graag door verleiden.

Expansiedrang

Hierbij passen twee kanttekeningen. Toen Nederland zich in 1898 voor het eerst vergaapte aan de auto’s die de race Parijs Amsterdam verreden, realiseerde niemand zich dat de ultieme consequentie ervan zou zijn dat er achtbaans snelwegen door prachtige bossen zouden worden aangelegd. Technische systemen hebben dus inderdaad een eigen dynamiek, een bepaalde onvermijdelijke expansiedrang, waar Ellul terecht aandacht voor vroeg. Maar dat is niet ondanks, maar dankzij wat mensen graag willen: overal snel en comfortabel kunnen aankomen op elk gewenst moment.

Hierbij zijn in beperkte mate ook keuzes mogelijk, niet elke snelweg is onvermijdelijk. Zo is de infrastructuur van HongKong City volledig ingericht op publiek aanbod van vervoer, die stad met de eigen auto ingaan is taboe. De Nederlandse overheid besliste in de vorige eeuw welbewust voor het ruim baan geven aan de auto, dat had ook een andere keuze kunnen zijn. Hoe en met welke toepassingen de techniek zich ontwikkelt is dus onderworpen aan maatschappelijke discussie, is onderwerp van strijd tussen belangen en voorkeuren. Dat is dus iets anders dan een ongrijpbaar systeem dat buiten ons om zijn wil oplegt en waar we ons als wezenloze zombies aan onderschikken.

Machtsposities

De tweede kanttekening is dat de behoeften waar techniek op inspeelt zijn gerelateerd aan en worden gedicteerd door belangen en maatschappelijke machtsposities, en niet alleen die van argeloze of op gadgets gerichte consumenten. Shell investeert enorme kapitalen in winningstechnologie voor de meest onmogelijke plekken op aarde omdat er op de markt van fossiele brandstoffen nog steeds veel valt te verdienen – we kunnen niet zonder olie en gas - en het bedrijf daar zijn dominante positie wil behouden. Facebook investeert miljarden in de Oculus Virtual Reality technologie omdat het bedrijf verwacht daarmee een beter product te kunnen bieden dan de Google Glass. Ook bij zoiets als de ontwikkeling van kernenergie spelen economische en machtspolitieke belangen een rol. Dat de centrales uranium gebruiken en niet thorium is vooral bepaald door de koppeling met nucleair materiaal voor kernwapens. Philips heeft actief gelobbyd voor een verbod op de verkoop van gloeilampen op het moment dat het bedrijf zijn eigen productie van leds  op orde had en voor zichzelf een nieuwe markt wilde creëren. Techniekontwikkeling doorloopt dus een ontwikkelingspad dat zich niet bevindt in niemandsland, maar is onderhevig aan en mede wordt gestuurd door zijn context.

Het is dan nog maar een klein stapje om, wanneer die techniekontwikkeling is gerelateerd aan een dominante machtspositie, de techniek zelf als het machtsuitoefende systeem te zien, zoals Ellul doet. Dat geldt vooral wanneer juist technische middelen worden ingezet om die machtspositie verder te vergroten. Wanneer straks Google Glass is ingeburgerd, dan beschikt het internetbedrijf over nog meer gegevens van onze handel en wandel, en lopen we het risico dat we opgescheept zitten met een Advertising Glass. Ook hier geldt: techniek is niet een op zichzelf staand systeem, maar is gerelateerd aan de context waarin die wordt ontwikkeld en toegepast, en moet dus ook in die samenhang worden beoordeeld.

Neutraal instrument

Is techniek hiermee een neutraal instrument, waar we geen oordeel over mogen vellen? Integendeel. Want de wijze waarop techniek op onze verlangens inspeelt roept vrijwel altijd vragen op. Zo speelde bij introductie van de mobiele telefoon de vraag: moet je wel overal en altijd bereikbaar willen zijn? Techniekfilosoof Peter Paul Verbeek geeft in zijn interview met de Volkskrant diverse actuele voorbeelden van technieken die nieuwe praktijken openen en schuren met de bestaande praktijk. Diezelfde kritiek doet zich voor waar techniek wordt vorm gegeven vanuit een heel specifiek belang: dat kan dan botsen met andere belangen of verlangens, denk aan de wijze waarop de ov-chipkaart omgaat met reizigersgegevens. Ook bij techniekontwikkeling bestaan rozengeur en maneschijn alleen in sprookjesboeken. Techniek zal dus vaak genoeg onderwerp zijn van kritiek en bejegening.


Gemakkelijk doelwit

Mijn punt is de ondertoon van de kritiek, het beeld dat van techniek in het algemeen wordt  opgeroepen. ‘Techniek neemt ons over, leer er maar me omgaan, verzet is zinloos’, kopt de special van de Volkskrant. ‘Murw gebeukt door de machine’, schrijft de Groene Amsterdammer. ‘Techniek dringt door tot in onze moraal’, signaleert NRC Handelsblad. Nu weet ik ook wel dat koppen overdrijven en zijn bedoeld om de lezer te triggeren, maar ze zeggen ook iets over het gevoel dat kennelijk wordt aangesproken: techniek, pas er maar voor op! Zo is techniek de facade waar we op kunnen beuken omdat ontwikkelingen, waar techniek deel van is, ons niet bevallen. Techniek is ook een gemakkelijk doelwit, want hij wordt in het algemeen ervaren als complex en lastig te doorgronden en dus moeilijk om zich mee te vereenzelvigen. Het is echter veel zinvoller om de wijze waarop techniek aan onze verlangens vorm geeft en die mede creëert, en de context waarin die techniek zich ontwikkelt, tot uitgangspunt van het debat te maken. Want daar zitten de werkelijke drijfveren die bepalen hoe techniek onze toekomst bepaalt.

Frank Biesboer, hoofdredacteur van De Ingenieur