‘Deze is ook geschikt voor onder de statafel’, zei Harry. We spraken telefonisch dus mijn verblufte gezichts­uitdrukking was voor mijzelf. ‘Je denkt toch niet…’ Hij antwoordde niet, maar ik kon horen dat hij grijnsde.

De kwestie is dat het veel regent. Te weinig om het neerslagtekort weg te werken, maar dat is weer een ander probleem. Het mijne is dat ik wil, of beter gezegd moet wandelen en dat ik te beroerd ben om dat in de regen te doen.

Aan de andere kant: als ik niets doe, krijg ik last van mijn rug (ja, een schrijverskwaal) en bovendien gaat mijn humeur er dan niet op vooruit. Dat laatste is vreemd, want ik blijf mijn hele leven lang al liever binnen. Het is dat Albert Heijn hier niet bezorgt, anders zouden er weken voorbij gaan dat ik niet buiten kwam.

Ik heb een prachtige ­roeimachine, een contraptie van kersenhout met een fikse watertank waarin een blad ronddraait als je aan de riemen (lees: handvatten) trekt. Maar dat ding gebruik ik niet en nu heb ik het in mijn hoofd gehaald om een loopband te kopen. Voor zo’n ding hoef je je niet te ­verkleden als je het gebruikt om te wandelen.

‘Je kunt echt gewoon beter naar buiten gaan’, zegt Harry. ‘Dan krijg je ook nog wat frisse lucht binnen.’ Dat is waar, maar je kunt net zo goed tegen een alcoholist zeggen dat water de dorst ook lest.

Wandelen is fijn met zijn tweeën. Dan valt er iets te converseren en er is een doel. Zonder een medewandelaar denk ik al na honderd meter dat alles futiel en uitzichtloos is en dat we toch allemaal doodgaan.

Over doodgaan gesproken… Deze week kwam ik in de Albert Heijn en zag ik pas na vijf minuten dat iedereen een mondkapje droeg. Niet alleen het personeel: iedereen. Ik werd bevangen door een ongekend soort schaamte en het scheelde niet veel of ik sloop als een schim langs de rekken. Ik kocht onmiddellijk een paar mondkapjes.

Een comfortabel kapje voor bril- en hoortoesteldragers is een nichemarkt

Een paar dagen later droeg ik er een en toen was er geen sprake van schaamte, zelfs niet van sluipen, maar wel van hulpeloos in het rondtasten. Het maakte niet uit hoe ik dat ding plaatste, mijn bril besloeg onmiddellijk waardoor ik het grootste deel van mijn winkelbezoek afwerkte door mijn bril af te zetten, een paar meter te lopen en dan de bril weer op te zetten om de schappen te inspecteren. Toen ik buiten kwam, merkte ik dat door al dat gedoe een van mijn hoortoestellen uit was gevallen. Weer naar binnen, alles afspeuren (bril op, bril beslagen, bril af), personeel gewaarschuwd, ­alles zonder resultaat.

Corona heeft me nu niet alleen veel inkomsten­verlies opgeleverd, maar ook een schadepost van 1700 euro. Bij de plaatselijke drogist informeerde ik naar mond­kapjes die je bril niet doen beslaan. Die kenden ze niet, maar dat gedoe met hoortoestellen wel. De mevrouw aan de kassa had er zelf ook problemen mee. Ze deed me voor hoe zij haar kapje op- en afzette. Toen ik het buiten probeerde, viel mijn andere hoortoestel uit mijn oor en donderde mijn bril op de grond.

‘Als je buiten gaat wandelen, hoef je geen mondkapje op’, zei Harry. ‘Binnen ook niet’, zei ik somber. ‘Misschien moet je een mondkapje bedenken dat je bril niet laat beslaan en je hoorapparaat in laat. Je knutselt toch zo graag?’ Dat moet je niet tegen mij zeggen, want ook al weet ik zeker dat ik zoiets niet ga uitdenken: die gedachte laat me niet meer los.

Die hele mondkapjesindustrie – een woord dat we een jaar geleden nog niet kenden – bestaat uit snelle jongens die een naaiatelier wat in elkaar laten flansen en knutselaars die op zolder achter de Singer kruipen. Ik heb niet de indruk dat er veel productontwikkeling aan te pas komt en eisen zijn er al helemaal niet.

De zorgberoepen dragen kapjes die aan een norm voldoen – ik heb gehoord dat die ook geen pretje zijn om te dragen – maar de brave burger loopt rond met een verknipte onderbroek. Een comfortabel kapje dat ook prettig is voor bril- en hoortoesteldragers is een nichemarkt. We hebben alleen nog een ingenieur nodig die kan naaien.


Tekst: Marcel Möring
Fotografie: Harry Cock