Een bedrijfje starten lukt goed in Nederland, steun genoeg van de overheid, maar wil je doorgroeien dan zijn investeerders lastig te vinden, ziet Iryna Pakhomova.

 

Iryna Pakhomova (Oekraïne) is een serieondernemer die sinds 2016 in Nederland woont. Bedrijfskundige van opleiding is ze op dit moment ceo en medeoprichter van het Nederlandse techbedrijf Nurtio Technologies. Ook adviseert ze andere techstartups en nonprofits.


Als ondernemer van allochtone afkomst die momenteel bezig is met het opschalen van een in Nederland gevestigd bedrijf, kan ik eerlijk zeggen dat dit zeker geen gemakkelijke taak is. En hoewel 25 tot 30 procent van mijn tijd als oprichter gaat zitten in het omgaan met verschillende aspecten van compliance en administratieve verantwoording, is toch de grootste uitdaging voor ons tot nu toe de moeilijkheid om groeikapitaal te verkrijgen.

Jaren geleden, toen ik het bedrijf oprichtte, was ik onder de indruk van het Nederlandse systeem van overheidssteun voor startende ondernemers. Ja, het kostte ons wat tijd, maar we hadden het geluk dat we de eerste (en meest risicovolle) fase van onze onderneming konden financieren via het zeer genereuze systeem van overheidssteun. Maar toen het bedrijf begon te groeien en steeds meer kapitaal nodig had, werd het echt moeilijk.

In veel andere landen wordt de pre-seed- tot seed-fase meestal gedekt door angel investors en hun syndicaten en durfinvesteerders. Maar in Nederland is die eerste groep helaas te klein en ongeorganiseerd – vermoedelijk vanwege het gebrek aan grote exits (het te gelde maken van de investering). En de tweede groep, op enkele uitzonderingen na, opereert in feite als private equity – zowel wat betreft risicomijdend gedrag als de gewenste controle over het bedrijf.

Dat dwingt bedrijven, waaronder het mijne, om op zoek te gaan naar groeikapitaal in het buitenland. We doen bijvoorbeeld veel zaken in de Verenigde Staten en mijn bedrijf is vaak benaderd door Amerikaanse investeerders die het geweldig vinden wat we doen en er deel van willen uitmaken. Geen enkele  investeerder daar heeft gevraagd om de financiële prognoses voor tien jaar of een businessplan van vijftig pagina’s. Zolang het over het algemeen zinvol is en de oprichters eruit zien alsof ze weten wat ze doen, doen ze mee!
 

Van een andere planeet

Maar hier komt een andere uitdaging. Amerikaanse investeerders zijn gewend aan ‘eenvoudig en doeltreffend’, en hebben de neiging Europese bedrijven met al onze regels en voorschriften als van een andere planeet te beschouwen. Dus bieden ze graag hun geld aan, maar alleen op één belangrijke voorwaarde: het hele bedrijf moet zich opnieuw vestigen in de Verenigde Staten.

Dan sta je als aspirant Nederlandse tech-ondernemer voor een moeilijke keuze: je blijft ‘thuis’, beperkt je ambities en groeit organisch, of je verhuist het hele bedrijf, inclusief alle gegenereerde octrooien, je team, jezelf en alle betrokken families, naar een compleet ander land.

In andere landen krijgen investeerders belastingvoordeel

Als je besluit om de sprong te wagen, is de eerste partij die het meest verliest in dit alles Nederland, het land dat wel belastinggeld heeft geïnvesteerd in het stimuleren van de innovatie, maar niet in staat was om het bedrijf te behouden met al zijn toekomstige bijdragen aan de Nederlandse economie.

Als we kijken naar hoe andere landen met soortgelijke uitdagingen omgaan, kunnen we daar veel van leren. De EIS/SEIS-regeling in het Verenigd Koninkrijk is bijvoorbeeld een goed voorbeeld van hoe de overheid particuliere investeringen in startende technologiebedrijven kan stimuleren. Hierbij krijgen  investeerders een aanzienlijk belastingvoordeel als beloning voor het investeren in startende, ‘risicovolle’ bedrijven.

Misschien is het een idee dat we in Nederland kunnen kopiëren, net als de andere activiteiten om het investeren met durfkapitaal te stimuleren. Ook zou het makkelijker moeten worden voor Nederlandse bedrijven om durfkapitaal uit het buitenland aan te trekken.
 


 

Openingsfoto Shutterstock. Portret Iryna Pakhomova