We besteden miljarden om ons land te beschermen tegen wateroverlast, maar nu hebben we plots te maken met een van de droogste zomers ooit. Is ons waterbeheer hier wel goed op voorbereid?


Read this article in English

Het valt nog mee. De slachtoffers van de droogte zijn tot nu toe waterdieren in drooggevallen beken en sloten, verdorde gewassen en struiken en hier een daar een bedrijf dat geen warm water meer mag lozen. Groot maatschappelijk leed is er niet en de kraan blijft aan, zo stelde directeur-generaal Michèle Blom van Rijkswaterstaat gister geruststellend na het wekelijkse overleg van de Landelijke Watercrisisteam. Er is wel extra werk nodig om schade binnen te perken te houden: dat betekent verdrogende dijken nat houden, extra pompen inzetten en gewas beregenen.

Dat het met de gevolgen van de droogte meevalt is ook niet zo gek: we leven tenslotte in een delta van een van de grotere rivieren van Europa. Waar gaat het dan toch mis?Zijn de boeren die hun maïs zien verdorren het slachtoffer? Hebben de koeien komende winter geen gras? Moeten we straks een hoge prijs betalen voor de aardappels? Of valt het wel mee zolang we nog steeds drinkwater hebben en het ook niet is verboden de auto te wassen?


Drinkwater is geen probleem

Maandelijks gebruiken we met z’n allen ongeveer 100 miljoen m3 drinkwater. Zelfs met deze droogte komt er via de Rijn nog altijd 1000 m3 per seconde ons land binnen, dus we kunnen ruim een maand drinken van een dag Rijnwater. Bovendien wordt het merendeel van het drinkwater gewonnen uit grondwater, en dat heeft niet zo veel last van een paar maanden droogte: grondwater is een grote buffer en in de grond verdampt het water niet.
 

Drinkwaterproductie en bronnen sinds 1950. Bron Vewin.


Rivieren en IJsselmeer leveren water genoeg

De Rijn levert dus nog water genoeg voor ander gebruik dan drinkwater, en het IJssel- en Markermeer vormen samen een grote waterbuffer: elke centimeter waterpeil daar is goed voor 14 miljoen m3 liter. Water is er dus genoeg. Die watervoorraad wordt ook volop benut om drogere gebieden van water te voorzien.


Zandgrond heeft niks aan buffer

Toch is er een probleem: sommige delen van ons land hebben niks aan die waterbuffer, met name de hogere zandgronden in het Oosten en het Zuiden van ons land. Er zijn daar geen kanalen of grote leidingen waarmee water van elders kan worden aangevoerd. Die gebieden zijn dus volledig afhankelijk van regenwater en de grondwaterstand. In een deel van die gebieden mag het beregenen van het land niet meer door water uit sloten te pompen. Voor een deel mag het ook niet meer uit grondwater, met name rond natuurgebieden die door droogte blijvende schade oplopen. Zie bijvoorbeeld het kaartje hieronder van het Overijsselse Twente, een van de droogste gebieden van ons land.
 

Verboden voor gebruik van oppervlaktewater en grondwater in Twente. Bron Waterschap Vechtstromen.

 

Probleem op droge zandgronden is niet nieuw

Dat droge zandgronden gevoelig zijn voor droogte is oud nieuws: dat speelde ook al bij vorige droge zomers van 1962, 1976 en 2003, Er zijn ook wel ideeën om daar iets aan te doen. Zo was er het project bufferboeren: zorg voor een wat hogere grondwaterstand op het perceel van een boer, breng meer organische stof in de bodem zodat die water beter vasthoudt, en teel gewassen of maïssoorten die dieper wortelen en minder droogtegevoelig zijn. Tot nu blijven dit soort maatregelen steken in pilots en worden ze slechts mondjesmaat toegepast. Boeren en waterschappen zullen er dus actiever mee aan de slag moeten.


Zout is de sluipende vijand

Een ander probleem bij droogte is zout. Langs de hele kust hebben we te maken met verzilting. Deels omdat zoet en zout water met elkaar in aanraking komen waardoor het zoete water verzilt. Dat speelt het meest extreem bij bij de Nieuwe Waterweg waar het zoute zeewater vrijelijk ons land binnenkomt. Heeft de Rijn veel water, jaargemiddeld voert de rivier 2200 m3/s aan, dan maakt het zout niet veel kans, en is er niks aan de hand. Maar is er, zoals nu, de helft minder aanvoer (nog altijd 1000 m3/s), dan komt het zout tot ver.

In het Noordzeekanaal gaat het net weer anders. Daar zijn er bij IJmuiden weliswaar sluizen, maar bij elke schutting komt er toch zout water binnen.

Minstens zo belangrijk is de zoute kwel die vanaf de Noordzee van onder af het land binnendringt. Vooral de Zeeuwse eilanden hebben er last van, maar bijvoorbeeld ook de Haarlemmermeer en het Fries-Groningse gebied langs de Waddenzee.
 

Gebieden in ons land die via open verbinding met zee (pijlen), kwel en bodemdaling gevoelig zijn voor zout (alle niet lichtgele gebieden). Bron TNO.


We bestrijden zout door met zoet water door te spoelen

Tot nu toe bestrijden we dat zout vooral door de grond, sloten en waterwegen met zoet water door te spoelen. Zeeland heeft daarvoor een speciale landbouwwaterleiding, die tapt uit het water van de zoetwaterbekkens in de Biesbosch.

Iconisch voor ‘de strijd tegen verzilting’ is de speciale aanvoer van zoetwater naar Gouda. Normaliter wordt daar het water ingenomen uit de Hollandse IJssel. Dat water is bestemd voor de landbouw, denk aan de bomenteelt in Boskoop,  en voor het natuurgebied Nieuwkoopse Plassen. Maar door de lage Rijnaanvoer verzilt die Hollandse IJssel, en moet Gouda zijn water via een andere route krijgen. Dat komt nu uit het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek, en daar is een speciale wateraanvoer voor opgezet, zie het kaartje hieronder.
 

De speciale wateraanvoer richting Boskoop. Bron Hoogheemraadschap Rijnland.


Het meeste zoete water gebruiken we voor de Nieuwe Waterweg

Kijk je naar de kaart van ons zoetwatersysteem, valt meteen op dat we het merendeel van de aanvoer van zoet water gebruiken om de Nieuwe Waterweg door te spoelen:
 

Het zoetwatersysteem van Nederland bij Rijnaanvoer van 1200 m3/s. Illustratie Ruud Vogelesang.


De getallen liegen er ook niet om. Voor drinkwater, het op peil houden van het grondwater en het tegengaan van verzilting vanuit de bodem is een zoetwateraanvoer van 200 tot 300 m3/s voldoende. Maar om het oprukkende zout via de Nieuwe Waterweg tegen te gaan hebben we 1000 m3/s nodig, dat is dus meer dan de Rijn nu aanvoert. Daarom rukt het zout ook op via de Nieuwe Waterweg. De hoeveelheid RIjnwater die we nu gebruiken om het zout in de Nieuwe Waterweg tegen te houden is dus niet beschikbaar voor andere doeleinden.


De normale stand van ons waterbeheer is: zoet water pompen we weg

Het waterbeheer in ons land is vooral bepaald door een principe: het water moet zo snel mogelijk worden afgevoerd. Daarvoor kanaliseerden we de rivieren, en zorgen pompen dat Laag Nederland droog staat. Zo sturen we elke dag opnieuw nauwelijks te bevatten hoeveelheden water naar zee. Zouden we dat niet doen, dan stond een flink deel van Nederland blank.

Bufferen doen we niet, en dat is ook niet nodig zolang de rivieren water blijven aanvoeren en er genoeg water in de grote zoetwaterbekkens staat. Maar wat als die tekort gaan schieten? En hoe reëel is dat? Bij een laagterecord in 1911 voerde de Rijn altijd nog 789 m3/s ons land binnen. Konden we droogte beter voorspellen, dan zouden we ervoor kunnen kiezen in winter en voorjaar het zoete water beter vast te houden, bijvoorbeeld door slootpeilen tijdelijk te verhogen. Maar we doen dat niet, we reageren op wat er op ons af komt.


Droogte is ons waterbeheer vreemd

Nederland is een land dat heel verkwistend omgaat met zoet water. En dat kan ook, zolang de Rijn bij Lobith blijft leveren. Ook die kraan staat nog steeds aan. Pas als het daar begint te haperen, moeten we ons structureel achter de oren krabben en op zoek gaan naar manieren om het zoete water, dat we nu vooral de zee injagen, langer vast te houden.(Frank Biesboer)
 

Openingsfoto: Beeldarchief Rijkswaterstaat.