Heeft wind op zee nog wel zin?
Het nieuwsitem waarmee de NOS afgelopen weekend opende loog er niet om: plaatsing van windturbines op zee kost alleen maar veel geld en levert voor het milieu niks op, aldus het Centraal Planbureau bij monde van Annemiek Verrips. Deze waterbedredenering creëert een CO2-catch22, waar we ons niet uit kunnen losmaken.
Wat is de achterliggende redenering. De constatering dat wind op zee veel geld kost is niet nieuw. De kostprijs van stroom van wind op zee ligt boven de groothandelsprijs van elektriciteit, dus wind van zee krijgt de komende tien jaar 18 miljard euro subsidie. Dat bedrag is al bekend sinds het Energieakkoord dat een jaar geleden werd gesloten. Over dat bedrag is het afgelopen jaar al heel veel te doen geweest, zie ook het winddossier van De Ingenieur.
Meer ophef veroorzaakte de CPB-redenering dat wind op zee niet helpt voor het milieu, een redenering die overigens ook al terug te vinden is in het CPB-rapport over wind op zee van 2005. Dat het milieu er niks mee opschiet heeft niet te maken met het grillige karakter van de windproductie en de inpassing in het elektriciteitsnet, waarover een maand geleden nog in de Balie werd gediscussieerd (zie impressie). Nee, de plaatsing van wind levert volgens het CPB niks op omdat Europa een vast plafond aan CO2-emissies hanteert. Produceert Nederland meer elektriciteit zonder CO2-uitstoot, dan is er elders in Europa dus ruimte om te produceren met meer CO2-uitstoot, zodat het milieu er uiteindelijk niets mee op schiet. Dit wordt ook wel het waterbedeffect genoemd: hier de CO2-uitstoot omlaag drukken leidt ertoe dat die elders omhoog gaat. Alleen een zeer stringent Europees klimaatbeleid kan er voor zorgen dat het waterbed met CO2-productie daadwerkelijk leegloopt wanneer een land er door plaatsing van wind of zonenergie flink op drukt, maar dat stringente klimaatbeleid is er vooralsnog niet.
Wat het Planbureau zegt komt op het volgende neer: er zijn genoeg economische activiteiten waarbij het produceren met CO2-emissies goedkoper is dan productie zonder die CO2-uitstoot. Neem de opwekking van elektriciteit: op dit ogenblik is stoken met bruinkolen of kolen goedkoper dan het stoken met minder CO2-uitstotende gas, dus er is een economisch voordeel om het toegestane CO2-emissieplafond tot de nok toe op te vullen. Het is de harde maatschappelijke realiteit van de markt: wat het goedkoopste is bepaalt het speelveld.
Iets anders is of politiek, investeerders of burgers zich daardoor moeten laten leiden. Want consequent doorgevoerd is de uitkomst dat het voor het milieu nooit zin heeft om CO2-emissies verminderende activiteiten op te zetten, zolang er producenten zijn voor wie het lonend is om wel CO2 uit te stoten. De CPB-waterbedredenering creëert een CO2-catch22, waar we ons niet uit kunnen losmaken.
Gelukkig laat de maatschappelijke werkelijkheid zich niet alleen door de tucht van de markt leiden, maar het CBP legt natuurlijk wel de vinger op de zere plek: omschakeling naar een meer duurzame energievoorziening vereist actief ingrijpen van politiek, investeerders en burgers.
Wat natuurlijk ook enorm helpt is het aanpakken van die andere kant van waar het NOS-item mee begon: windenergie op zee kost veel geld. De ingenieurs van de bedrijven in de windsector zullen vooral daar hun handen vol aan hebben: laten zien dat het goedkoper kan.
Lees ook: de rapporten achter het NOS-bericht.