Mensen die roepen dat online onderwijs de toekomst is, zijn bijna net zo erg als corona zelf, zegt columnist Felienne Hermans, universitair hoofddocent in Leiden.  . 

Daar zaten we weer, achter de laptop. Hoewel het er lange tijd op leek dat de scholen open zouden blijven, wat er ook op coronagebied zou gebeuren, de realiteit bleek anders. Opeens, pats-boem, gaf ik weer les via Teams.

Natuurlijk is het duidelijk dat er met de stijgende coronacijfers iets moest gebeuren, maar zo plotsklaps drie dagen voor de kerstvakantie weer omschakelen viel niet mee. Naar verluidt werd er in appgroepen in heel Nederland door kinderen gejubeld dat ze ‘weer gewoon in bed konden gaan liggen tijdens de ZOOM-sessies’.

Grappig natuurlijk, leerlingen die in bed gaan liggen. Maar voor veel leerlingen was het in maart vorig jaar de realiteit. Niet uit luiheid, maar uit noodzaak.

Niet ieder thuis is warm, veilig en vol hulp.

Lang niet alle leerlingen hebben een eigen kamer, een plek waar ze rustig kunnen zitten tijdens een online les. Dat besef drong bij mij pas goed door toen ik een online gastles gaf aan leerlingen op een school in een wat betere buurt dan mijn school die in Rotterdam Crooswijk staat, een van de armste postcodegebieden van Nederland. Tijdens de gastles hadden alle leerlingen een laptop met camera aan. En zaten ze allemaal achter een bureau, in een eigen kamer.

Wat een contrast met mijn leerlingen, die vaak op hun telefoon mee moesten doen, in de woonkamer of op een gedeelde kamer. Of wegvielen uit de les omdat de wifi te slecht was, of omdat hun broertje de laptop nu echt nodig had. Of omdat er iets op de computer vastliep en er geen expertise of tijd bij ouders was om te helpen, of geld voor een nieuwe.

Mensen die meepraten en meebesluiten in Nederland komen vaak uit de middenklasse, zijn tweeverdieners met ruime woningen. Ook bij deze tweede lockdown hoorden we die groep mensen weer zeggen dat het toch allemaal prima was dat online lesgeven? Fijner voor kinderen omdat ze rustiger zitten en in hun eigen tempo door de stof kunnen.

Dat is zeker waar, en een bepaalde groep kinderen zal in Nederland zeker baat hebben bij de lockdown wanneer een hoogopgeleide ouder vrij kan nemen of op halve kracht thuiswerkt en met volle aandacht bij het lesmateriaal kan helpen. Voor een minstens zo grote groep betekent online lesgeven, ook als de leraren hun stinkende best doen om de lessen zo goed mogelijk te laten verlopen, dat ze maar een klein gedeelte van de stof kunnen meekrijgen en als ze vastzitten nergens hulp kunnen krijgen.

Onderwijs is, als het goed gaat, een gelijkmaker. Of je ouders je nu iedere zomer meenemen naar het Louvre in Parijs, of naar de winkel waar ze werken of nergens naartoe. Online onderwijs dat thuis wordt gevolgd, kan een alternatief zijn voor sommige aspecten van onderwijs, maar kan nooit die gelijkmakende functie vervullen, juist omdat de thuissituatie van kinderen zo verschilt.

Niet ieder thuis is warm, veilig en vol hulp. Scholen zijn dat wel, voor iedereen in gelijke mate.

Ik hoop dus dat mensen (vaak van buiten het onderwijs trouwens) die roepen dat online onderwijs de toekomst is, net zo snel ophouden als corona zelf.


Universitair hoofddocent Felienne Hermans leidt aan het Leiden Institute of Advances Computer Science een onderzoeksgroep gericht op programmeeronderwijs. 
Foto: Depositphotos