Maak ruimte én tijd voor vergroening en verduurzaming, zegt Gert Jan Kramer, hoogleraar duurzame energievoorziening aan de Universiteit Utrecht. Anders dreigen investeringen stil te vallen.

 

In de aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen vroeg De Ingenieur verschillende experts om hun opinie over een actuele maatschappelijke opgave waarover de politiek de komende jaren een besluit zal moeten nemen. Bekijk het Dossier 'Verkiezingen 2023'.

 

Mijn buren hebben twee GroenLinks-PvdA posters voor het raam hangen. Een rode met daarop: Schone Energie. En een groene met: Meer Natuur. Onder beide de mededeling: Samen kan het. Ik vermoed dat dat laatste slaat op het groen-rode appèl. Maar kan het andere ook samen? Schone energie en meer natuur?

In mijn zeer groene en linkse gemeente (Wageningen) is de bevolking tegen windmolens in het bos of in de uiterwaarden, en wil men liever geen zonnevelden op de prachtige Eng. Ik ben daar ook tegen want ik houd van ongerepte landschappen. Maar naast natuurliefhebber ben ik ook voorstander van schone energie. En zowel groen als links heeft mijn sympathie.

 

Ruimtebeslag

In mijn vak sustainable energy supply leg ik mijn studenten uit dat een inconvenient truth van duurzame energie is dat het zo’n groot ruimtebeslag heeft. David McKay, bekend van sustainable energy without the hot air, vatte de consequentie van omschakeling naar volledig duurzame energie ooit samen als de industrialisatie van het platteland. Gelukkig ligt Nederland aan de ondiepe Noordzee die een fantastisch windklimaat heeft. Dat neemt bij de verduurzaming van het Nederlandse energiesysteem de druk op het land wat weg en biedt tevens ruimte om onze (basis)industrie te verduurzamen (zie rapport Groene keuzes voor de Nederlandse basisindustrie van het Sustainable Industry Lab.) – mits we het over de ‘industrialisatie van de Noordzee’ eens kunnen worden.

 

De kunst van het mogelijke

Spanning zit niet alleen in het ruimtebeslag van duurzaam, maar ook in het tijdsbeslag van het pad erheen. Aan het activistische eind van het spectrum eist Extinction Rebellion klimaatneutraliteit in 2025 (een ambitieniveau waarvoor zelfs Stalin met zijn hooggegrepen vijfjarenplannen zou terugdeinzen), maar ook politieke partijen lijken er een sport van te maken om met steeds scherpere doelen voor 2030 te komen.

Waar 49 procent reductie een paar jaar terug nog als heel ambitieus gezien werd en tegelijkertijd de basis was voor het breed gedragen Klimaatakkoord, vindt men 55 procent inmiddels niet meer voldoende. Van de grote (?) partijen staat alleen de VVD hier nog altijd achter. Deze partij betitelt de ambitie als ‘stevig en realistisch’. D66 en CU stellen 60 procent voor, maar worden overtroefd door GL-PvdA met 65 procent. De Partij voor de Dieren stelt zelfs: ‘In 2030 zijn we klimaatneutraal’.

 

Otto von Bismarck

De Duitse staatsman Otto von Bismarck (1815-1898) definieerde politiek als ‘de kunst van het mogelijke’. Een paar jaar geleden heeft de Nederlandse overheid ervaren dat er grenzen zijn aan het mogelijke, toen het voorstelde om de gebouwde omgeving in 2030 ‘van het gas los’ te hebben. Niet alleen lukte het niet om ‘de burger mee te nemen’, het was domweg onmogelijk.

Nu komt de verduurzaming tot 2030 voor een groot deel voor rekening van de energiesector en de industrie. Daar wordt de snelheid van vergroening en verduurzaming simpelweg bepaald door de snelheid waarmee wordt geïnvesteerd. Die investeringen – in wind-op-zee, groene waterstof en nieuwe circulaire processen – vragen om stabiel beleid. En stabiel beleid valt of staat op zijn beurt met een consensus over de haalbaarheid ervan tussen de beleidsgever (de overheid) en de beleidsnemer (de industrie).

De voortgaande virtue signaling rond de 2030-doelen in combinatie met weinig concreet beleid maakt het beleidsrisico voor investeringen zo groot dat investeringen dreigen stil te vallen.

Dames en heren politici: maak ruimte én tijd voor de energietransitie. En denk aan Bismarck!

 

Tekst: Gert Jan Kramer, hoogleraar duurzame energievoorziening aan de Universiteit Utrecht.

Openingsfoto: Jeroen Berends, Universiteit Utrecht