Door de Koude Oorlog bezitten de Verenigde Staten en Rusland al jarenlang een enorme hoeveelheid kernwapens. De ontmanteling van die bommen is een van de belangrijkste stappen naar nucleaire veiligheid. Het kernafval dat uit die bommen komt, kan worden opgeslagen, maar kan ook dienstdoen als reactorbrandstof.


Op 4 december 2013 stalen dieven nabij Mexico Stad een truck met deze uit een ziekenhuis afkomstige kobaltbron. De stralingsbron was door het ziekenhuis afgedankt na te zijn gebruikt voor de behandeling van kankerpatiënten en was op weg naar een speciale opslagfaciliteit. Het kobalt-60 uit een dergelijke bron is geschikt materiaal voor het maken van een dirty bomb. De dieven wisten overigens niet dat ze met radioactief materiaal hadden te maken.

De Koude Oorlog ligt – zelfs met de recente ontwikkelingen in Oekraïne – alweer een paar decennia achter ons. Dat betekent echter niet dat alle atoomwapens uit die tijd ook zijn verdwenen. Het nucleaire arsenaal van de twee grootmachten, de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, groeide tijdens de spanningsperiode tot ongekende proporties, tot op het punt dat zelfs de landen zelf het te veel vonden. Nog tijdens het conflict begonnen ze dan ook met het afbouwen – iets dat tot afgelopen jaar behoorlijk succesvol bleek: het aantal kernwapens in de twee landen slonk van 40 000 op het hoogtepunt in de jaren zestig naar ongeveer 15 000 nu. Dat zijn echter nog steeds veel kernwapens waar iedereen liever vanaf is.

Een kernbom, een combinatie van krachtige explosieven en een zwaar radioactieve lading, laat zich echter niet zo één, twee, drie ontmantelen. Daarvoor is een loden bunker met robotarmen nodig. De straling van de payload is zo sterk dat ernaast werken hoe dan ook onverantwoord is. Ontmantelen kan daarom maar op een paar plekken ter wereld. Eenmaal ontmanteld begint het echter pas. Alles aan de bom is radioactief - en daarmee gevaarlijk. Ook het metaal dat de huls van de bom vormde, moet dus zorgvuldig worden opgeslagen.

In de Verenigde Staten gaat dergelijk materiaal naar de ondergrondse Waste Isolation Power Plant (WIPP). Die wordt continu bewaakt om te zorgen dat niemand radioactief materiaal in handen krijgt. In Rusland is de situatie onduidelijker. Volgens Jan Haverkamp, nucleair campaigner van Greenpeace, weet niemand precies waar Rusland zijn kernmateriaal laat. ‘Mogelijk beveiligen ook de Russen het zwaar en houden ze de locatie graag geheim. Maar het kan ook zomaar zo zijn dat een deel van dat radioactieve of nucleaire materiaal verdwijnt. Feit is dat tijdens de val van de Sovjet-Unie behoorlijk wat nucleair materiaal uit de boeken is verdwenen. Of dat ligt aan slecht boekhouden of aan verduistering weten we niet.’
De vraag is of dat verloren materiaal een risico vormt. Met een handjevol uranium of plutonium is een eventuele terrorist er nog lang niet. Sowieso is er voor een echte atoombom minstens 50 kg hoogverrijkt uranium nodig en dat is wel erg veel om te verduisteren, zelfs als de boekhouding niet altijd even streng is. Voor plutonium ligt die hoeveelheid lager – rond de 6 kg – en dat maakt die stof dan ook de grootste kanshebber voor terroristen om een bom te maken, hoewel het maken van zo’n bom weer meer technische kennis vereist.

‘Simulaties van het hele proces – plutonium vinden en expertise vergaren om een echte, geïmproviseerde kernbom te maken – lieten zien dat het kan’, vertelt Haverkamp. Het is echter alleen een theoretische mogelijkheid; in de praktijk zijn er geen gevallen geweest waarin terroristen in de buurt kwamen van het maken van een atoombom. Bovendien worden alle voorraden van (hoogverrijkt) uranium tegenwoordig goed in de gaten gehouden.

Dat betekent echter niet dat het risico verdwijnt; door ongeluk of diefstal kan er nog steeds van alles misgaan, hoe klein de kans ook is. Daarom is de ontmanteling en verwerking van de nucleaire lading nog steeds belangrijk.


Dit oefenterrein van de Amerikaanse nationale anti-terreurdienst NTS in Nevada is op een vroegere testlocatie van atoombommen, en bij uitstek geschikt om in een radioactieve omgeving te trainen.


Begin jaren negentig, vlak na de Koude Oorlog, kwamen de VS en Rusland al tot een verdrag voor ontwapening. Rusland, dat op dat moment meer kernwapens had dan de VS, zou deze ontmantelen en de nucleaire lading omzetten in voor een kerncentrale geschikt materiaal. Dit ging vervolgens naar de VS, die daarmee hun groeiende energiehonger konden stillen. Sinds de jaren negentig is dit project, met de naam Megatons to Megawatts, aan de gang en eind vorig jaar liep het af. Het resultaat? 20 000 ontwapende kernkoppen, en naar schatting is 15 jaar lang 10 % van de Amerikaanse stroom van Russische komaf geweest.

Het project liep in 2013 af. Er zijn nieuwe afspraken nodig, want er zijn aan beide kanten nog steeds veel te veel kernwapens. Echte alternatieven zijn ook niet voorhanden; een paar experimenten met plutonium daargelaten, lijkt er maar één oplossing: de bomlading mengen met gewoon uranium tot een in een kerncentrale bruikbaar product (zie ‘Uranium mengen’). De restproducten, nadat de spullen door de reactor zijn gegaan, zijn vervolgens onbruikbaar, in ieder geval volgens Frodo Klaassen van NRG, het bedrijf dat de reactor in Petten exploiteert. ‘Bestraald plutonium of uranium is zó radioactief dat het eigenlijk niet is te stelen; iedereen die zonder bescherming in de buurt komt zou binnen luttele minuten een dodelijke stralingdosis ontvangen. Bovendien is het nutteloos om te proberen een atoombom te maken van verbruikt materiaal.’

Wat wel kan, is het maken van een vuile bom, geen atoombom, maar een explosief met radioactief materiaal erin. Daarmee is op een kleinere schaal schade aan te richten en paniek te veroorzaken. Volgens Klaassen is niet-gebruikt uranium echter ongeschikt. ‘Dat is niet radioactief genoeg. En een verbruikt product is – zelfs als het een tijd opgeslagen is geweest – nog steeds te radioactief om aan te kunnen pakken. Dirty bombs bevatten dus vooral radioactief materiaal dat tussen die twee extremen ligt.’


Verbruikte brandstofstaven uit een kernreactor. Met dit materiaal is in theorie een vieze bom te maken. Die heeft geen grote explosieve kracht, maar veroorzaakt wel veel onrust, omdat een gebied van een paar kilometer radioactief besmet raakt.

Haverkamp en Klaassen zijn het er wel over eens dat de schade van zo’n bom relatief klein zou zijn. ‘Voor massavernietiging is meer materiaal nodig’, stelt Haverkamp. Maar waarschuwt hij: ‘Afhankelijk van de hoeveelheid kan zo’n bom veel problemen veroorzaken; in het ergste geval is een gebied van een paar kilometers rond de explosie jarenlang niet begaanbaar. Bovendien kan een vuile plutoniumbom giftig zijn, waardoor in een drukbevolkt gebied alsnog honderden mensen kunnen worden getroffen. Zeker tijdens een conflict als een burgeroorlog is de chaos van straling het laatste dat je nodig hebt.’ Of zo een radioactieve bom effectiever is in het zaaien van paniek dan een gewone is echter maar de vraag.

Daarmee borrelt de vraag op of uranium en plutonium eigenlijk wel aantrekkelijk zijn voor terroristen. Een échte atoombom zou natuurlijk een groot afschrikwekkend effect hebben, maar zou ook voor terreurgroepen nauwelijks bruikbaar zijn: het zou een reactie uitlokken waar zij ook geen baat bij hebben. Bovendien is de mogelijkheid van het maken van zo’n bom twijfelachtig. ‘Er is bij de val van de Sovjet-Unie weliswaar uranium verdwenen, maar dat zijn kilo’s, niet de tonnen die nodig zijn voor een uraniumbom’, aldus Haverkamp.