Studies als informatica gaan met een numerus fixus werken. Maar hoe bepaal je welke studenten je toelaat? 'Iedere vorm van selectie anders dan actief selecteren op een gemengde populatie, is in het voordeel van de kinderen die op de huidige populatie lijken', constateert Felienne Hermans.

In 2016 begonnen 250 studenten met informatica aan de TU Delft, in 2017 waren dat er 500 en afgelopen september 850. Techniek en zeker informatica zitten in de lift. Achttienjarigen van vandaag zijn dan ook niet opgegroeid met een bebrilde Bill Gates als verlegen IT-rolmodel, maar met Zuckerberg, Jobs en Musk: hip ogende nerds met een duidelijk visie. Of de geschiedenis ze later als goede voorbeelden zal beoordelen, valt overigens nog te bezien. Maar dit terzijde. De nieuwe lichting studenten werd groot met iPhones en iPads en willen daar nu een carrière van maken, waarschijnlijk ook gemotiveerd door hoge salarissen die techbedrijven bieden. Super!

Maar … het past niet. Eindhoven besloot afgelopen jaar al maximaal 300 plaatsen aan te bieden, Delft volgt nu door voor september 2019 de instroom te beperken tot 500. Leuk of niet, die numerus fixus komt er, en daarmee de vraag hoe we de ‘beste’ 500 moeten selecteren. En dat is niet zo makkelijk als het lijkt. Zelfs studenten met een negen gemiddeld op het vwo redden het niet altijd. 

Kinderen uit laagopgeleide gezinnen en meisjes kiezen bij voorbaat al een andere opleiding als er selectie plaatsvindt

Selectie an sich heeft gevolgen voor de samenstelling van de studentenpopulatie, nog los van de vraag hoe je selecteert. Dankzij het afschaffen van de basisbeurs bestond die de afgelopen jaren (surprise, surprise) al uit minder kinderen uit laagopgeleide gezinnen. Juist die kinderen hebben weinig voorbeelden in hun omgeving en denken sneller dat zij het toch niet zullen halen. Hetzelfde geldt voor meisjes, die een negatiever zelfbeeld hebben door jarenlange blootstelling aan uitspraken als ‘programmeren is niet voor meisjes’. Beide groepen kiezen bij voorbaat al een andere opleiding als er selectie plaatsvindt.

Dan de vraag hoe te selecteren. Gewogen loting op basis van eindexamencijfers, zoals lang gebruikelijk was bij ­medicijnen, raakt uit de mode. Bovendien zou alleen naar de cijfers kijken ook zeker tot gevolg hebben dat kinderen uit migrantengezinnen en meisjes er bekaaid vanaf komen. Uit onderzoeken blijkt keer op keer dat zij voor vergelijk­bare inspanningen bij wiskunde lagere cijfers krijgen.

Ik voorspel het opkomen van dure ondersteuning bij het schrijven van motivatiebrieven en uitgebreide voorbereiding op het intakegesprek

Aan de TU Delft is nu besloten om ook een motivatiebrief en -gesprek te gebruiken. Maar daarin schuilt eveneens het gevaar dat studenten uit een hoogopgeleid nest worden bevoordeeld. Ouders die zelf hebben gestudeerd, zeker TU-ouders, weten prima wat er in zo’n brief hoort en kunnen actief helpen met oefenen van een gesprek. Kinderen die niet in de Albert Heijn hoeven te werken, niet voor een zieke ouder hoeven te zorgen en geen stress ondervinden door een scheiding, sterfgeval, uithuisplaatsing of ga zo maar door, hebben ruimte voor relevante vrijwilligersrollen die maar al te mooi staan op zo’n brief.

En sommige gezinnen kunnen ook nog hulp inkopen. Kijkend naar het enorme succes van CITO- en eindexamentrainingen voorspel ik het opkomen van dure ondersteuning bij het schrijven van zulke brieven en uitgebreide voorbereiding op het intakegesprek. 

Iedere vorm van selectie anders dan actief selecteren op een gemengde populatie – iets wat in andere landen heel gebruikelijk is, maar in Nederland vooralsnog niet eens bespreekbaar lijkt – is in het voordeel van de kinderen die op de huidige populatie lijken. De rest moet hun heil maar elders zoeken: bij het hbo of bij studies die minder uitzicht bieden op een goedbetaalde baan. 

Dr.ir. Felienne Hermans leidt aan het Leiden Institute of Advanced Computer Science een onderzoeksgroep gericht op programmeeronderwijs.