Eind jaren '70 werd columnist Marcel Möring ineens computeroperator. Dat kwam vooral neer op het uitdraaien van prints. 

Omdat ik ooit de beoefenaar was een vergeten beroep, koester ik een bijzondere belangstelling voor vormen van werk die niet meer bestaan en dan heb ik het niet over het soort oude ambachten die in het weekeinde op rustieke markten en landgoed-fairs worden beoefend.

Zo was ik een jaar lang computeroperator in het hoofdgebouw van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM). Aan dat baantje was ik gekomen door een uit de zijkamer van een nieuwbouwflat gerund uitzendbureautje, dat er op de een of andere manier in was geslaagd toeleverancier te worden van de NAM. Of ik over bijzondere kwaliteiten beschikte, wilde de eigenaresse weten tijdens een intakegesprek. Ik zei dat ik gedichten schreef en Nederlands studeerde. Dat ik van mijn studie alleen nog maar de colleges zeventiende-eeuws en Middel­nederlands volgde en dat het bovendien een avondopleiding middelbaar onderwijs betrof, verzweeg ik. Het was allemaal al erg genoeg. Ondanks mijn gebrek aan relevante vaardigheden werd ik daags na dat gesprek gebeld met de mededeling dat de oliemaatschappij werk voor mij had. Als computeroperator.

Alle tijd om literatuur te lezen
Dit speelt zich af in de zeer late jaren zeventig. Computers hadden het formaat van een flinke koelkast en jongens zoals ik hadden er nog nooit een gezien. Ik zei dan ook dat ik niets van computers wist. Dat bleek geen probleem te zijn.

Het bleek gauw waarom dat klopte: het leeuwendeel van mijn werk bestond uit het uitdraaien van prints. Ik had alle tijd om middeleeuwse literatuur te lezen en mij voor te bereiden op het aanstaande tentamen.

De computeroperator verdween omdat computers makkelijker te bedienen werden en er een generatie opgroeide die nooit anders had gekend.

De schrijfmachinemonteur daarentegen verdween omdat de schrijfmachine verdween.

Toen ik nog stukjes voor de Drentse en Asser Courant schreef, kwam hij twee keer per jaar langs. Een man van middelbare leeftijd die leed onder overgewicht, altijd in een bruin kostuum en daaronder overhemden in zulke giftige kleuren dat ik vermoedde dat hij kleurenblind was. Hij kwam altijd in de zomer en onveranderlijk op een zeer warme dag. Op de redactie, gevestigd in een negentiende-eeuws pand, was het dan bloedheet en de schrijfmachinemonteur zat zich dan achter een leeggemaakt bureau met een enorme zakdoek het voorhoofd te wissen, een half gedemonteerde schrijfmachine op een oliedoek voor hem, bouten en moeren rechts, een opengeklapte attachékoffer met gereedschap links van hem. Ik kan me niet herinneren dat ik hem ooit heb horen spreken. Een voor een nam hij de machines onder handen, de lichte nieuwe en de paar oude Rheinmetalls die geheel uit gietijzer leken te bestaan.

Hij hield op met komen toen de krant overstapte op computers, een groot woord voor de domme terminals die in verbinding stonden met het systeem. Voor onze computers hadden we geen monteur maar een redacteur op leeftijd die zijn laatste dagen mocht uitdienen als systeembeheerder.  

Ik heb een tijdje voor hem gewerkt omdat ik inmiddels wel iets van computers wist en ook kon programmeren, twee vaardigheden die hij niet bezat. Zijn opleiding had bestaan uit een cursus bij de leverancier die er vooral op was gericht om onze systeembeheerder een lijst met telefoonnummers te overhandigen zodat hij in geval van nood iemand kon bellen.

Ik was iets dat nog niet bestond
Op een dag liet ik hem het lek zien dat ik had ontdekt. Omdat hij mijn zorgen niet deelde zei ik dat ik zo in de berichtenbox van de hoofdredacteur kon kijken. Er vormde zich een groepje nieuwsgierige collega’s om ons heen terwijl ik dat demonstreerde. Toen ik ‘binnen’ was en de box van de hoofdredacteur op het scherm toverde, kwam die net de redactie oplopen. Ik groette hem en opende ondertussen een bericht aan de directie waarin een aanstaande fusie met andere kleine kranten in het noorden werd besproken. Dat nieuws verspreidde zich als een lopend vuurtje, tot grote ergernis van hoofdredacteur en directie. Toen de concurrent het publiceerde ontstond er een speurtocht naar het lek. Iedereen hield zijn kaken stijf op elkaar.  

Niet lang daarna liep mijn contract af, de systeembeheerder ging met pensioen en werd vervangen door iemand van de leverancier de zaak op afstand in de gaten hield. Ik was inmiddels iets dat nog niet bestond: een hacker. Hoewel het bij die ene keer bleef.

Tekst: Marcel Möring. Eind januari 2025 verschijnt zijn langverwachte roman Mordechai, het verhaal van een schrijver met een onstilbare honger naar vrijheid.

Foto: Depositphotos