Hoe ziet de toekomst van ons werk, ons energiesysteem en het ingenieurschap eruit? Die vragen stonden centraal op het drukbezochte Jaarcongres van het Koninklijk Instituut Van Ingenieurs (KIVI), woensdag 13 maart in Den Haag.

 

‘Ingenieurs bieden perspectief als anderen het niet meer weten. Dat is heel belangrijk in deze transitie naar een post-fossiele samenleving en een circulaire economie, nu we de grenzen van de planeet ervaren.’ Met die woorden opende KIVI-president Jacolien Eijer het Jaarcongres van KIVI, ‘Engineering the future’, dat een kleine vierhonderd KIVI-leden en belangstellenden naar De Haagse Hogeschool trok.

Zonder achterover te kunnen leunen, Nederland staat er behoorlijk goed voor. We hebben veel van de kennis en de technologie in huis die nodig is voor de vele transities waar ons land voor staat. Maar ingenieurs kunnen het niet alleen, was het terugkerende thema. Voor het oplossen van de grootste knelpunten in de samenleving moeten zij samenwerken met onder meer sociologen, economen, gedragswetenschappers en beleidsmakers. Die samenwerking is niet alleen multidisciplinair, maar zal vaak zelfs trans-disciplinair zijn: een goede ingenieur stapt over de grenzen van het eigen vakgebied heen.

‘Ingenieurs geven de toekomst vorm’, zei Eijer. ‘Maar laten we niet in splendid isolation gaan vertellen hoe de wereld in elkaar zit. Laten we verbinding zoeken met andere vakgebieden en de wereld om ons heen.’

Dat was een boodschap die resoneerde, zoals volgt uit onderstaande beknopte impressie van deze dag.
 

KIVI-president Jacolien Eijer- de Jong. Foto: KIVI

 

Technologie in de samenleving

Dat de inspanningen van ingenieurs niet altijd tot de gewenste resultaten leiden, is vaak de ontnuchterende conclusie bij (pogingen tot) innovatie in de zorg. ‘In de zorg zien we vaak dat nieuwe, speciaal voor de zorg ontwikkelde technologie helemaal niet wordt gebruikt op de werkvloer’, opende de eerste hoofdspreker Lotte Krabbenborg haar presentatie. Krabbenborg is filosoof en socioloog en onderzoekt aan de Radboud Universiteit in Nijmegen hoe nieuwe technologie de samenleving in gaat en wordt geaccepteerd. Of niet.

Krabbenborg vertelde onder meer over haar onderzoek naar een apparaatje waarmee patiĂ«nten met een bipolaire stoornis zelf thuis hun lithiumspiegel kunnen meten, als vervanging van de vijf jaarlijkse bezoeken aan de specialist in het ziekenhuis. ‘De aanname vooraf van het bedrijf dat dit ontwikkelde, was dat de meeste patiĂ«nten dit graag wilden hebben. Maar uit gesprekken die wij voerden met patiĂ«nten bleek dat velen het persoonlijke contact met hun specialist fijn vonden en niet wilden missen. De zorgverzekeraar had ook vragen bij het invoeren van het apparaatje, omdat dat niet direct in hun businessmodel paste. En als het misgaat met de patiĂ«nt, wie is er dan verantwoordelijk?’
 

Socioloog/filosoof Lotte Krabbenborg van de Radboud Universiteit Nijmegen. Foto: KIVI

Wie wil dat een nieuwe technologie wordt geaccepteerd, kan dus beter beginnen met goed luisteren naar de behoeften van de gebruikers, in dit geval patiënten en artsen. Vanuit de techniek een oplossing over mensen heen storten, werkt in ieder geval vaker niet dan wel. Een boodschap die ook hoogleraar David Abbink van de TU Delft had voor het publiek van KIVI.

 

Vind je dit een interessant artikel? Abonneer je dan gratis op de wekelijkse nieuwsbrief van De Ingenieur, of neem een proefabonnement van drie nummers op het tijdschrift. Lid worden van KIVI kan natuurlijk ook, dan krijg je het blad automatisch.

 

Koffers sjouwen

Abbink onderzoekt de toekomst van werk, om te beginnen fysiek zwaar werk, zoals koffers sjouwen in de bagageafhandeling op Schiphol, of patiënten verzorgen in het ziekenhuis. Vaak wordt gedacht dat robots de werklast wel even komen verlichten, maar dat blijkt in de praktijk veel lastiger dan aan de tekentafel.
 

David Abbink met een cobot. Foto: TU Delft


De robots waarmee ingenieurs komen voldoen niet, of de gebruikers begrijpen niet hoe ze werken. Ze hebben te veel onderhoud nodig. En waar de invoering van robots wél lukt, wordt het werk soms zodanig geautomatiseerd, dat het voor de medewerker van vlees en bloed doodsaai is geworden.

‘Neem een magazijn van Amazon’, zei Abbink. ‘Daar moeten de mensen mee in de workflow alsof ze zelf óók robots zijn. Het werk is eentonig, de werkdruk hoog, sommige mensen dragen een luier omdat ze geen tijd hebben naar de wc te gaan. Velen stoppen er na drie maanden al mee. Het verloop van medewerkers is enorm hoog, een veeg teken.’

Waar het vaak misgaat, is dat de mensen op de werkvloer die de nieuwe ondersteunende technologie moeten gebruiken, niet vanaf het begin zijn betrokken bij de ontwikkeling. Dat probeert Abbink anders aan te pakken met zijn onderzoekscentrum FRAIM. Bij het onderzoek dat daar plaatsvindt, staat centraal dat een hogere productiviteit moet samengaan met meer betekenisvol werk. Werkers en robots kunnen van elkaar leren, gelooft Abbink.

 

Robot Mirte

Om jongeren te interesseren voor techniek kun je niet vroeg genoeg beginnen. Martin Klomp van het Robotics Institute TU Delft, in Den Haag aanwezig op het netwerkplein, wil dat bereiken met robotica. Hij is coördinator roboticaonderwijs en organisator van RoboCupJunior. Klomp heeft een multi-inzetbare robotkit voor het onderwijs ontwikkeld, Mirte, die zowel geschikt is voor zijn studenten als voor middelbare scholieren, en ook op de basisschool is in te zetten om jongeren te enthousiasmeren voor techniek. ‘Denk ook bijvoorbeeld aan het vmbo, er is een groot te kort aan technici die we nu hard nodig hebben.’

Robot Mirte is modulair opgebouwd, en kan voor verschillende vakgebieden worden gebruikt. ‘Het gaat niet alleen om programmeren, zoals meestal bij robots in het onderwijs, maar ook om mechanica, elektrotechniek en industrieel ontwerpen.’ Afhankelijk van de les kan op een van die vakken de nadruk liggen. Hoe diep de leerling daarbij in de techniek moet duiken, kan aan het niveau van de leerling worden aangepast. ‘Het programmeren is voor basisschoolleerlingen bijvoorbeeld een kwestie van instructieblokken schuiven, maar studenten kunnen zelf programmeren in Python of Linux.'
Op een aantal scholen in Delft is dit laatste nu met succes getest. Klomp: ‘Een belangrijke stap is nu om docenten te enthousiasmeren de robot in hun lessen te gebruiken.’ Docenten bij het vak NLT (Natuur, Leven en Techniek) willen de robot bijvoorbeeld graag kunnen gebruiken bij het behandelen van maatschappelijke problemen.

Zodra de laatste bugs zijn verholpen, wil Klomp de robot op veel meer plekken gaan inzetten.

Robot Mirte, met opbouwmogelijkheden. Foto: De Ingenieur

 

Softskills

Ook in een aantal van de breakout-sessies draaide het om de persoonlijke en sociale eigenschappen waarover de ingenieur van nu moet beschikken. ‘Softskills worden onderschat’, zei Joanita Oud, hr-manager bij detacheerder Brunel. ‘Neem samenwerken: het lijkt zo vanzelfsprekend, maar er echt goed in zijn vereist hard werken.’

Ingenieurs zijn getraind om bruggen te ontwerpen en elektronica te programmeren, voegde voormalig Ingenieur van het Jaar David Fernandez Rivas (Universiteit Twente) toe. ‘Empathisch vermogen is volledig op de achtergrond geraakt, maar heel erg belangrijk.’

Om de toekomst te kunnen vormgeven  – ‘Engineering the future’ was immers het motto van de dag’ – zullen de ingenieurs eerst zichzelf opnieuw moeten uitvinden, beaamde lector energietransitie Sander Mertens van De Haagse Hogeschool in zijn keynote. Sleutelwoorden van die ingenieur van de toekomst: zij of hij werkt trans-disciplinair, is assertief en werkt nauw samen met alle betrokken partijen.

 

Te weinig jonge mensen

Terugtredend Ingenieur van het Jaar Jacquelien Scherpen, rector magnificus van de Rijksuniversiteit Groningen, wees erop dat er veel te weinig jonge mensen voor een techniekstudie kiezen en dat een groot deel bovendien voortijdig afhaakt of toch voor een andere loopbaan kiest.

‘Zeker in Nederland is er een cultuurverandering nodig’, zei ze. ‘In de ogen van veel mensen gaan techniek en sociale vaardigheden niet samen. De buitenwereld meent dat ingenieurs niet zulke sociale mensen zijn.’

Die cultuurverandering moet al beginnen op de basis- en middelbare school, zei Scherpen. Want daar krijgen vooral meiden toch nog vaak het advies om de techniek te mijden, zei Scherpen. ‘Het is zaak dat we ingenieurscarriĂšres breder gaan definiĂ«ren en dat er ook meer ingenieurs in beleidsposities terechtkomen.’

 

Defensie

Ook de afdeling technologie van Defensie heeft meer ingenieurs nodig, benadrukten de sprekers tijdens de parallelsessie ‘Vernieuwing bij Defensie’. ‘Net als Boskalis en ASML kampen ook wij met een tekort aan mensen’, zei Stephan Wildenberg, stafofficier Land Maintainance Initiative en masterstudent Business Information Technology aan de Universiteit Twente. Maar, voegde hij er geruststellend aan toe, ‘wij overwegen niet om uit te wijken naar het buitenland.’

Naast Wildenberg spraken Kapitein ter Zee Olaf Binnenhei, hoofd afdeling Maritieme Systemen van COMMIT, en majoor Petra Wijnja, ruimtevaartexpert en stafofficier Directie Beleid en Plannen van het ministerie van over de technologische vernieuwing bij de Koninklijke Marine, de Koninklijke Luchtmacht en de Koninklijke Landmacht. ‘Geen innovatie, geen overwinning’, vatte Binnenhei de drijfveer van deze tak van defensie samen, ‘en we doen niet mee vanuit de Olympische gedachte.’

Het publiek kreeg een greep uit de innovaties te zien, variërend van een laser om drones mee uit te schakelen, een onderwaterscooter voor vier personen voor als er mensen vanaf een marineschip stiekem een handeling op land moeten uitvoeren, een satelliet op melkpakformaat om bijvoorbeeld radarsignalen van de vijand te detecteren en een camerasysteem waarmee een legerarts op afstand aanwijzingen kan geven als een soldaat aan het front gewond is geraakt.

 

 

Noordzee

In een andere parallelsessie ging René Peters van TNO in op de energietransitie, waarschijnlijk de grootste opgave waar Nederland voor staat. Hij nam de zaal mee naar de Noordzee, die een centrale rol speelt in onze energievoorziening. Op de Noordzee vond, naast scheepvaart en visserij, lange tijd vooral winning van fossiele brandstoffen plaats. Maar die wordt in een rap tempo afgebouwd, vertelde Peters. De aardgasbronnen raken leeg, en over een jaar of tien wordt er nauwelijks nog gas gewonnen.

Tegelijkertijd worden er in een razend tempo windparken neergezet. De laatste paar jaar zijn een paar grote geopend, maar het tempo gaat nog verder omhoog. Staat er nu voor zo’n 4,5 gigawatt aan vermogen, in 2030 moet dat al 21,5 gigawatt zijn en in 2040 rond de 50 gigawatt. Hoe krijgen we al die energie straks aan land? Door nog meer dikke kabels te trekken? Of door op zee waterstof te gaan produceren, die door bestaande aardgasleidingen kan? Misschien wel allebei, verwacht Peters.

 

Oplossing

De oplossing voor dat laatste probleem is wellicht in handen van de studenten van team SOLID, dat na afloop van het jaarcongres de KIVI Engineering Student Team Award in de wacht sleepte. Zij werken aan een innovatieve oplossing voor de opslag en het transport van waterstof, waarbij ijzerbolletjes als vehikel voor de waterstof fungeren.

De prijs werd uitgereikt tijdens de afsluiting van de Dag van de Ingenieur, een feestelijke bijeenkomst met als hoogtepunt de bekendmaking van de Ingenieur van het Jaar 2024 - dus de winnaar van de Prins Friso Ingenieursprijs. Die ging dit jaar naar chemisch technoloog Pavlina Nanou, voor haar werk aan het circulair maken van afvalstromen. Momenteel werkt zij aan het omzetten van rioolslib in biobrandstof, biogas en kunstmest.

 

Openingsfoto: KIVI